Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/263

Deze pagina is proefgelezen

VI.
Don Abbondio aan het hoofd van den vooruitgang.


Don Abbondio, nog in de zoete onwetendheid van den lauwer, dien men boven zijn hoofd had opgehangen, kreeg dien morgen eene vlaag van socialiteit, die wij in hem onnatuurlijk zouden noemen, zoo wij niet van hem wisten, dat hij het geheim had om met zekere schoone zielen te zeggen:

Einsam bin ich nicht alleine,

en in ’t midden van een woeligen kring, zich zoo vrij te houden van alle épidemie der gevoelens en van alle uiting der meeningen, dat zijne tegenwoordigheid, wáár hij zich ook bevond, voor hem niets compromitteerends kon hebben, en daarbij, hij ging naar eene der kalmste en meest stationaire vereenigingen, die men zich denken kan in de hoofdstad. Ook trad hij er binnen met dat weldadig gevoel van zekerheid, dat er voor hem in liggen moest, dezelfde bekende gezichten, dezelfde gewoonten, dezelfde gesprekken, tot dezelfde meubelen aan te treffen, die hij er het laatst verlaten had, want niets is voor de Don Abbondio’s-natuur vreeselijker dan het onbekende, het verrassende, het onzekere, vooreerst omdat ze niet weten wat het brengen kan, en ten tweede omdat zij er niet op voorbereid zijn hoe er zich onder te gedragen. Don Abbondio zocht en wachtte in deze societeit (collegie, geloof ik, zegt men