Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/266

Deze pagina is proefgelezen

Terwijl hij een schichtigen blik waagde om zijne gissingen te maken over zijne naaste buren, viel hem vlak tegenover zich iemand in ’t oog van een deftig uiterlijk en van zekeren leeftijd, die een dagblad in handen hield en met zichtbare belangstelling zat te lezen. De zware en palmenlange hoofdletters van den titel waren heengekeerd naar zijne zijde, en al waren ze in vlammend schrift geweest, ze hadden hem niet met meer schrik kunnen treffen; hij las: de Salamander.

Sommigen der heeren waren intusschen samengeschoold en hunne blikken en wenken naar Don Abbondio heengericht maakten het niet onduidelijk wat eigenlijk het onderwerp was, van hun onderhoud; zij wisten nog niet recht waarom hij hier was, en zij besloten het hem ronduit af te vragen. De jonkman, dien wij reeds aanduidden als den ceremoniemeester, ging naar hem toe en sprak hem luide aan bij zijn familienaam.

Op hetzelfde oogenblik stond de deftige man. van het eerste tafeltje op met zekere drift, altijd het dagblad in de hand houdende, ging op Don Abbondio toe en bood hem de hand, of liever nam de zijne en drukte die met kracht en hartelijkheid, terwijl hij uitriep:

— Ik hoor uw naam noemen, mijnbeer! en gij begrijpt, juist op een oogenblik, waarin ik met de meeste bewondering uw werk lees, is het mij een genoegen, wat zeg ik, eene eere, mijnheer! die ik mij niet kan laten ontgaan, om u te zeggen hoezeer ik… — met één woord, hij begon hem te overstroomen met die soort van opgewonden banaliteiten, waarmede sommige lezers zich onder schijn van bewondering de houding van bescherming geven tegenover de auteurs, die zij tot hun slachtoffer gekozen hebben, en dit alles met een vloed van luide woorden, die het een sterker stem en een krachtiger wil dan die van Don Abbondio moeielijk zou zijn geweest te breken, en met gebaren, zoo levendig en zoo krijgshaftig, dat er waarlijk persoonlijke moed toe behoord moest hebben om ze te fnuiken . dit alles maakte, dat deze groep de opmerkzaamheid trok van allen die hier bijeen waren.

— Ja! riep de enthousiast, ik zeg het, en ieder, zal het mij toestemmen een schrijver van het talent van mijnheer… (en hij noemde den naam met verheffing van stem), en die dat