Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/267

Deze pagina is proefgelezen

gebruikt met zóóveel behendigheid om nuttige waarheden te zeggen over punten, die zoo weinigen durven aanroeren, moest niet enkel de hoogachting en de belangstelling van het publiek voor zich winnen, maar kan op de dankbaarheid aanspraak maken van allen, die het goed meenen met het vaderland, die vooruitgang en verbetering voorstaan. Een man als gij, die dus de behoeften van onzen tijd kent en doorziet, die dus moedig uitspreekt wat zijne overtuiging is, zulk een man — zeg ik — moet niet langer onder de menigte vergeten worden; hij verdient eene plaats aan het hoofd zijner medeburgers, om hunne belangen met zijn moed en zijn talent vóór te staan, en ik geef u vooruit mijn stem, mijnheer! ik Mr. Jodocus van Ravesteyn, zelf kiezer en verkiesbaar, aan u, mijnheer!… — zeker hier onder ons, om u op den rang te stellen van candidaat tot het kiescollegie. Eerst toen zweeg de heer, door zijne eigene welsprekendheid tot tranen toe geroerd, en Don Abbondio, die niet eens beproefd had tusschenbeide te komen — in zulk een toestand van verwarring en verplettering was hij — dacht tot zijn eigen troost, dat die man krankzinnig was en dat dit nu het einde was van het paroxisme. Maar tot zijn doodelijken schrik hervatte nu de jonge man, die gestoord was, zijne toespraak met te zeggen:

— Wees zeker, mijnheer! zoo wij u als den steller van dat stuk hadden gekend, zoo wij u slechts vermoed hadden tot de medewerkers van dat dagblad te behooren, wij zouden niet de onhandigheid gehad hebben, u naar de reden van uw hierzijn te vragen.

De heer Jodocus van Ravesteyn had intusschen het dagblad in handen gegeven aan een der naastbijstaande personen, die er hem om vroegen, en die nu opnieuw en luide den naam lazen, onder aan het feuilleton geplaatst.

Als men weet, had Don Abbondio alleen het nommer van den vorigen dag in handen gehad, en kon dus niet voorbereid zijn op deze verrassing, noch zelfs begrijpen hoe zij mogelijk was; maar een protest meende hij nu toch te mogen uitstameren en zijn: Ik weet niet wat daar staat, mijne heeren! Ik verzeker u, ik kán het niet weten, want ik… ik lees nooit couranten, werd, hoe zacht ook gesproken, toch met genoeg kracht geaccentueerd, dat de vooraanstaanden het hooren konden.