Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/268

Deze pagina is proefgelezen

— O, gij hebt ook niet noodig ze te lezen, sprak de jonge man met een beleefden glimlach, als men ze zelf schrijft, begrijp ik dat…

Don Abbondio wilde antwoorden, maar reeds verdrongen zich anderen om hem heen sommigen die reeds vroeger het dagblad gelezen hadden en hem nu als den schrijver leerden kennen, anderen op goed geloof af aan de lofspraken die hunne vrienden hem toebrachten; men stak hem de hand toe, men nam de zijne, men boog, men knikte, men wenschte hem geluk, men omringde hem, men verbijsterde hem, men bracht hem in een zulk en roes, dat hij begon te twijfelen aan zijne eigen persoonlijkheid, en wat hij eerst van den heer van Ravesteyn had gedacht op zich zelf begon toe te passen: Was hij niet overvallen door eene plotselinge vlaag van waanzin, en was het niet enkel de verwarde voorstelling van eene ijlende koorts, die hem de gedaanten in deze zaal dus voortooverde, hij die hier altijd volmaakte kalmte der gemoederen had gezocht en gevonden. De zielsangst, dien deze inval in hem wakker riep, deed hem beurtelings kleuren en verbleeken; hij durfde nu niet spreken, niet eens om te ontkennen, want hij verbeeldde zich de mogelijkheid, dat hij wartaal zou uitstamelen, en dat men daaruit zijn toestand zou opmaken. Het eenige wat hij zeggen kon of durfde was:

— Ik bid u, mijne heeren! laat mij eene wijle ruste, laat mij eene wijle aan mij zelven over, ik,… ik gevoel mij ietwat onwel, ietwat vermoeid… ik…

— Gij hebt gelijk, mijnheer! dit dringen wordt onbescheiden, en wij begrijpen, dat dit ongewacht en plotselrng succès zoo terstond na uw eerste optreden u eenigszins en onaangenaam aandoet… ook onthouden wij ons voort ’t oogenblik, en zullen met uw goedachten met het doel van onze samenkomst voortgaan, waarbij gij, mijnheer! zeker kunt Zijn met vergeten te worden…

— Gij zijt goed, mijnheer! zeer goed… Is er mogelijkheid om hier… een glas water te krijgen?

— Het zal mij een genoegen zijn u dat te bezorgen, hernam de jonge man, en verwijderde zich, toch een weinig meesmuilend over den auteur, dus verbijsterd door zijn triomf, dat hij