Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/271

Deze pagina is proefgelezen

dien te verloochenen; hij kon niet doorzien hoe het zijn kon, maar zelfs waar boos opzet of schalkheid hem dezen trek hadden gespeeld, waar hij volkomen in zijn recht zou zijn om over het misbruik van zijn naam recht te vragen, zou hij het durven een man als hij, zich dus blootsteljen, voor eene gansche, door het vergrootglas van zijn angst gezien, machtige partij, die eer men het vermoeden kon, zou kunnen zegepralen? Dat zou hij nooit op zijne bangheid verkrijgen.

Buiten hem om hadden zich ondertusschen aan een ander gedeelte van de groote zaal, waar eene lange rechte vergaderingtafel stond, de overigen beraden over een punt, dat zij nu onderling vrij wel eens waren, leder roemde evenzeer de voorzichtigheid als de matiging van Don Abbondio, die zoolang reeds in stilte in hun geest had gewerkt en nooit zich op den voorgrond had gesteld, maar nu, nu het oogenblik van handelen en zich te toonen daar was, zoo koen als behendig met zijn persoon en zijn naam voor zijne gevoelens uitkwam en nu dus openlijk voor zijne politieke opiniën belijdenis deed door zich candidaat te stenen der oppositie-partij, — die edele trekken van behendigheid, moed en vastheid van wil, met een glimp van discreete terughouding gemaskerd, troffen de jongelieden zoodanig, dat zij begrepen, niet velen onder hen te hebben, die reeds vooruit zulke proeven van diplomatie hadden afgelegd, en zij besloten dus, hem eenparig hunne stemmen te geven. Dit besluit kwamen zij hem nu verkondigen, terwijl zij hem weder naderden.

Eenmaal met heldere voorkennis van hetgeen er gebeurde besloten te blijven, moest Don Abbondio zijne houding redden, hij moest nu de rol spelen, die het toeval hem had toebedeeld, maar terwijl hij was opgestaan om de toespraak aan te hooren, die de spreker tot hem ging richten, en waarin deze de redenen hunner keuze motiveerde, werd het hem groen en geel voor de oogen, en angstperels stonden er op zijn mat wit voorhoofd, De speech was geëindigd, de jonge man zweeg, ieder wachtte zijn antwoord, hij moest spreken… daar was niets vreemds, niets ongehoords in, dat hij vooraf zijn glas suikerwater aan de lippen bracht; hij dronk het leeg, met de langzaamste teugen, die ooit een redenaar heeft genomen, om zich moed te rapen voor de langst