Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/276

Deze pagina is proefgelezen

Voordat wij ditmaal van Don Abbondio scheiden, moeten wij eene opmerking maken. Men heeft hem eene flauwe, eene dwaze, eene belachelijke figuur zien maken, maar men meene niet, dat hij werkelijk dwaas, onhandig of belachelijk is, Integendeel, wij herhalen het hier, hij was een man van vernuft en van geest, en wiens schrandere blik de behoeften van de maatschappij, de eischen van zijn tijd doorzag en begreep, en in hetgeen hij daar zag eene harer worstelingen onderkende om die te vervullen; zeer zeker had hij op dit punt als over menig ander zijne vaste begrippen, en die, welke ze zijn mochten, altijd van gezond verstand zouden getuigen; het zou hem zelfs, wat zijn talent betrof, ge ene moeite zijn geweest die gevoelens uit te spreken en te verdedigen tegen de hunnen met eene ernstige en krachtige welsprekendheid, alleen hij was flauw uit bangheid, met opzet; met bewustheid, dat hij het was, met voorbedachtheid het te willen wezen; doorgaans redde hij zich liefst met zwijgen; hier had hij moeten spreken, maar hij had zich naar de leer van Talleyrand van de woorden bediend, niet enkel om zijne gedachten te bedekken, maar om niets te zeggen. ’t Is waar, dat dit eene kunst is, die velen met hem verstaan, en oefenen, alleen er bestond dit onderscheid: bij hem was het kunst, bij hen is het onvermogen; hij liet zijne schatten onopgedolven, zij konden niet putten uit het ledige. Hij was zoo rijk, dat het hem geene moeite zou geweest zijn, zonder opzettelijke voorbereiding eene speech te houden, met zulke wendingen en krommingen van phrasen en woorden, dat vriend noch vijand er zijne wezenlijke bedoeling uit had kunnen raden.

Het spreekt vanzelfs dat wij dit niet zeggen om hem aan te bevelen in uwe hoogachting. Integendeel, de armoede, die geeft van haar weinigje, is eerwaardiger dan de rijke, die dus zich zelf vernedert en vernietigt uit arglist, uit bangheid; maar wij willen, dat gij hem zien zult gelijk hij is, opdat gij zijns gelijken onderkennen zult uit zijne trekken, als die u voorkomt!