Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/277

Deze pagina is proefgelezen

VII.
Een bondgenoot, die niet alleen komt.


Als wij ons herinneren, had Eva gehoor gegeven aan het verlangen van haar oom, dat zij het verdere van dien dag bij hem zou doorbrengen, en de bediende, die van dit besluit aan het huis haars vaders had kennis gegeven, kwam met een klein biljet terug, dat Frits haar uit Haarlem had geschreven, en waarin hij haar bad nog vier en twintig uur geduld te hebben, en zoo mogelijk de explicatie met haar vader te ontwijken, omdat hij de beslissende vraag niet wilde doen zonder eenige voorzorgen, die goede uitkomst beloofden, en omdat hij een bondgenoot had gevonden, die hem deze verzekerde.

— Frits komt mij heden niet zien, — zeide Eva mismoedig tot haar oom, — want in het bondgenootschap zag zij niet veel heil na de inlichtingen, die zij pas had gekregen, en alleen de gedachte van den geliefde weder te zien en zich aan hem mede te deelen, had haar nog wat opgeruimdheid gelaten.

— Het is wellicht zoo goed als kwaad, dat gij hem heden niet ziet, — zeide Aelbrecht — want voor eene scheiding hebt gij beiden zeker nog geene kracht verzameld, en als dat niet is, hecht ieder weerzien maar een nieuwen schakel aan uwe keten.

Een woord meer wijs dan mild, maar deze hardheid uitgezonderd, was hij voor Eva de beminnelijkste gastheer en zelfs een zulke, die het geheim wist haar over het felste leed heen te zetten of af te leiden; hij had veel gezien, hij wist veel en hij wist gemakkelijk mee te deelen; daarbij was er in het huis haars ooms, zelfs buiten zijn geheim onderaardsch kabinet, veel dat