Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/283

Deze pagina is proefgelezen

— En juist eene hulpe, die gij weet, dat ik niet verleenen moet — hernam die onverbiddelijke man — ik had u dit woord gaarne gespaard tegenover een vriend van mijnheer… Darfillijn.

— Integendeel, mijnheer, zijn vriend heeft recht uw bezwaren tegen zijn persoon te kennen, — om die zoo mogelijk weg te ruimen.

— Dit laatste is onmogelijk, mijnheer, gij zoudt daartoe de macht moeten hebben het gebeurde ongebeurd te maken… de antecedenten zijner familie.

— Zijn allertreurigst, mijnheer, dit moet ik toestemmen, maar Frits is er geheelonschuldig aan, en daarbij ze zijn niet bekend dan voor sommigen der belanghebbenden, wier hoogste zorg natuurlijk is geweest ze te verbergen.

— Te verbergen eene zaak, die zóó veel opzien moest geven! dat was onmogelijk.

— Toch is dat gebeurd, en het weinigje dat er van uitgelekt is, is nu na twintig jaar vergeten, als gij denken kunt.

— Heel goed, maar ik transigeer niet met de eer, en al bleef dan de wereld onkundig van zijne schuld, Darfillijn, de oude was — schuldig, ik zal geen zwaarder woord zeggen.

— Integendeel, mijnheer! hij was hoogst ongelukkig, hoogst onvoorzichtig, maar schuldig was hij niet, en het is dit wat ik in mijne macht heb te bewijzen.

Een zachte kreet van vreugde ontgleed Eva’s lippen, en haar levendig oog bleef belangsrellend en vragend op Luciaan rusten.

— De bewijzen daarvoor, mijnheer, en ik ben uw bondgenoot van heeler harte, — sprak Aelbrecht levendig.

— Die kan ik u niet geven op dit oogenblik, schoon zij in mijne handen zijn, en het is juist door die bewijzen dat ik invloed hoop te oefenen op mijnheer uw broeder, — sprak hij met een zijdelingschen wenk op Eva, alsof bare tegenwoordigheid hem dwong niets verder te zeggen.

— O mijn broeder! Mijn broeder, zij zou dan aan uwe zijde wezen, die eerloosheid! riep Aelbrecht zich een oogenblik niet meester.

— Uw broeder heeft niet den moed gehad, die er noodig