Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/285

Deze pagina is proefgelezen

deele ik u later mede; dit schrijven heeft u zeker reeds veel gezegd, dat uwe belangstening wekt, — vervolgde hij glimlachend — want ik zie, gij hebt niet veel naar mij geluisterd. Luciaan had gelijk. Aelbrecht had terstond den brief geopend met eene hartstochtelijkheid, die hij ditmaal geen meester was en ook geene moeite deed te beheerschen. Als met een kostbaren buit had hij er zich mede heen begeven naar eene andere zijde van ’t vertrek en was op een fauteuil neergevallen, aan welks leuning een bronzen armblaker was vastgehecht, waarvan de waskaars hem een voldoend licht gaf bij zijne lectuur. Het was een brief van verscheidene pagina ’s, maar Aelbrecht doorliep ze eerst met eene haast, die bewees dat de zucht om te weten hem aandreef om zich slechts met het luchtigst overzien der phrasen te vergenoegen; daarop liet hij den brief een weinig liggen, dekte zich de oogen met de hand, en bleef minuten lang in overdenkingen verzonken; eindelijk hief hij het hoofd op, een verhoogde levensgloed schitterde van zijn voorhoofd en lichtte uit zijne oogen, aan wier wimpers nog een traan schitterde; maar zonderlinge ironie verwrong zijn mond, terwijl hij sprak, zeker meer tot zich zelven dan tot zijne toehoorders:

— Dwaas die ik was, kortzichtige dwaas, dat ik dit weefsel niet heb kunnen voorzien voordat het ontwikkeld aan mijne voeten ligt! En ik, die zoo trotsch was op mijn scherpen blik! ’t Is wel de moeite waard, alle menschelijke wetenschap doorkruist te hebben, kennis genomen te hebben van ieder stelsel, van iedere vordering, van iedere uitvinding, om tot uitkomst zich zoo grof te bedriegen in het noodigste en dierbaarste, om zoo simpel een raadsel niet doorgrond te hebben zonder hulpe, en waar dat raadsel de teerste en naaste belangen der menschheid geldt. Op deze beschaming was ik niet verdacht, maar ik heb haar verdiend; ik heb geoordeeld met al die fijne onderscheidingsgaven van mijn vernuft, met al den schat van werelden menschenkennis, dien ik bemachtigd had, en waarop ik fierder was dan de kleingeestigste monarch op schepter en troon; ik heb gewogen met al de billijkheid van een wiskundige, ik heb uitspraak gedaan met de bewustheid van volkomen onpartijdigheid… en dat alles, om tot de grofste onrechtvaardig-