Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/286

Deze pagina is proefgelezen

heid te komen, de domste dwaling, het veroordeelen van een onschuldige! Ik ben geoordeeld. Ik had niet meer gewacht, zulk een vonnis van zelfverachting te moeten uitspreken. Maar nu ’t gesproken is, nu is het goed, eene dwaling minder, eene opheldering meer aan deze zijde des grafs, en nóg eene schuld te belijden, nóg een onrecht goed te maken, voordat de rekening gesloten wordt! De Heer is mij wel zeer genadig, en ik heb Hem slechts te danken.

Alle bitterheid, iedere smartelijke trek was ten laatste van zijn geniaal gezicht uitgewischt… hij zweeg no, rustiger en kalmer werd zijn gelaat en er schitterde moed en helderheid uit zijn oog, terwijl hij opstond en sprak:

— lk heb mij zelven wel eens afgevraagd, waartoe ik nog leefde na alles wat ik had doorleefd en wat ik aan het leven heb afgestaan, waartoe ik rijk ben en machtig? Ik weet het nu, ik heb recht te doen; wat onherstelbaar scheen, heb ik te herstellen, en ik zal niet rusten, niet sluimeren zelfs vóór het hersteld is. Ik zal niet langer weeke verschooning oefenen met de weekheid, ik zal niet langer een onwaardig verdrag houden met de flauwheid, ik zal de stem van ’t bloed geenszins gehoor gunnen tegen de stem der onschuld, ik zal hem dwingen, den verachtelijken… en hij noemde den naam van Eva’s vader.

De uitroep van schrik, die deze ontsnapte, bracht Aelbrecht tot het herdenken aan hare tegenwoordigheid terug, hij trad bij de tafel, en was nu weê geheel zich zelf, of liever, zooals hij zich even getoond bad, en zooals hij nu weer zich toonde, was hij zich zelf, een vreemd, een excentriek karakter, eene ziel, beurtelings tooneel van grooten strijd en groote overwinning, vol zachtmoedigheid voor anderen, vol hardheid voor zich zelven; als man van ongewone schranderheid zijne intellectueele schatten waardeerende, maar te groot wijsgeer, om hunne waarde te overschatten of zich in hun vermogen te vergissen; maar bovenal met al den ootmoed van den vergevorderden Christen hare onmacht erkennende, en de helderheid van zijn blik gebruikende, om het eerst op eigen schuld te zien en over eigen kortzichtigheid te treuren, waar zeker zwakkeren, kleineren en meer schuldigen anderen het eerst, anderen het meest hadden aangeklaagd.

De ophelderingen, die Margaritha hem gaf, en die zij hem