Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/287

Deze pagina is proefgelezen

eerst na haar dood wilde geven, stelden haar ongelukkigen echtgenoot in een gansch ander licht dan waarin Aelbrecht hem had kunnen en moeten zien, en brachten Darfillijn’s schuld op andere hoofden. Don Abbondio had de onschuld van zijn zwager gekend, maar hij had gezwegen uit zwakheid, uit vreeze, uit eigenbelangzucht; hij was schuldiger dan een medeplichtige, omdat hij den vlek op de eer van een bloedverwant had laten werpen, schoon hij van zijne onschuld zekerheid had. Dit nu verweet zich Aelbrecht, dat hij dit niet had doorzien, dat hij eerder den laagsten misdadiger in den medeminnaar had geloofd, dan van een Abbondio, dien hij zoo goed kende, eene zwakheid meer geraden te hebben. Het scheen hem toe, dat zondige afgunst en bitterheid tegen den man, door Margaritha uitverkoren, hem dus verblind hadden en tot die onbillijkheid verleid; en toch, hij behoefde zich niet dus te beschuldigen; het weefsel was waarlijk niet grof, niet doorzichtig, alle uiterlijke bewijzen waren tegen Darfillijn, en de eenige, die door woord of blik de oplossing van ’t raadsel had kunnen geven, was met mond als met oog een ondoorgrondbaar zwijger, en die al de krachten zijner genialiteit gebruikte om eene zwakheid te voeden, gelijk Aelbrecht al zijne menschelijke zwakheden beheerschte, om ze te gebruiken als overwonnen slaven, waarmede hij soms onbarmhartig genoeg leefde.

Maar het vertellen is nu onze zaak, niet het beschouwen, en wij hebben nog niet gezegd, dat Aelbrecht, verschrikt omdat hij zich het hardste woord over haar vader in Eva’s bijzijn had laten ontvallen, haar nu was genaderd, liefderijk hare hand vatte en zeide:

— Vergeet de uitdrukking, mijn kind, ik hoop dat zij te hard zal bevonden worden, uw vader kan zijne fout herstellen als ik, en waar hij een ander de eere hergeeft, zich zelf oprichten. Ik wil hem er het middel toe wijzen, ik wil er hem de hand toe reiken. Ik ga hem zien. Thans, mijnheer Luciaan! ben ik uw bondgenoot, en van ganscher harte wil ik alles zijn, waartoe ik u goed mag wezen, .zelfs tot een homme de paille, hoewel ik beken, dat die rol niet precies die is, waarvoor ik mij het meest geschikt acht, — eindigde hij glimlachend:

— Mag ik u doen opmerken, mijnheer! dat men bij de keuze