Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/288

Deze pagina is proefgelezen

van een carnavals-kostuum zich meestal voorziet van een dat het best onkenbaar maakt.

— Het zij zoo! schik mij dan op als u goeddunkt, — hernam Aelbrecht vroolijk, — alleen mijnheer, zeg mij, waarom gij mij dien brief van Margaritha niet eetder hebt doen toekomen?

— Ik heb dien zelf eerst gisteren in handen gekregen.

— Die was dus niet onder de papieren voor Darfillijn?

— Neen, mijnheer! eene vreemdelinge heeft dien voor u meegenomen uit Italië waar de weduwe Darfillijn overleden is.

— Zij in Italië gestorven! en ik heb maanden lang dat land doorkruist!

— Hoe licht mogelijk is dit: eene weduwe, die zich op het eenvoudigst heeft moeten inrichten, die zich met hare droefheid en haar kommer wenschte te verbergen, die het kleinste en eenzaamste plekje koos in het schoone land, waarvan haar het klimaat is voorgeschreven, en die zelfs waar zij van plaats verwisselde, altijd hare keuze regelde naar haar wensch, om alle aanraking met doortrekkende vreemden te vermijden, uit vreeze Hollanders te ontmoeten, voor wie zij, hoe onschuldig ook, had te blozen, en die van haar lot en leven de mare naar het vaderland zouden overbrengen.

— Arme Margaritha! Maar hoe weet gij dus veel van haar, mijnheer? — vroeg Aelbrecht, hem uitvorschend aanziende.

— Door de dame, die dezen brief bij mij bracht, op den naam van mijn vader afgaande, en in de meening dat die nog altijd in staat was om de zaken der Darfillijns waar te nemen. Uw adres niet wetende, wilde zij hier ook zijn dienst vragen; gij begrijpt, hoe gaarne ik mij daartoe in zijne plaats stelde.

— Maar die dame is dan hier in de stad?

— Zij was gisteren bij mij te Haarlem, maar zij zou hierheen komen, waar zij vooreerst schuilplaats hoopte te vinden bij eene verre verwante, mevrouw de weduwe Frevel.

— Mevrouw Frevel! — riep Eva, pijnlijk herinnerd aan hare ontdekking van dien ochtend, — dat is… geloof ik, ook eene kennis van mijn vader.

— Maar die vrouw, die Margaritha zoo nabij gekend heeft, moet ik zien, moet ik leeren kennen, — sprak Aelbrecht.

— Ik geloof, dat zij van hare zijde die kennismaking vurig