Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/29

Deze pagina is proefgelezen

II.


In een der kleine vertrekken van het Aartsbisschopelijk paleis te Trier vond eene levendige woordenwisseling plaats op den morgen van den 20sten September 1473, en zoo de lieden, die haar voerden, dag en uur niet zoo goed hebben onthouden als wij, is het ten minste niet, omdat de zaak, waarover zij twistten, hun toenmaals weinig ter harte ging. Het scheen toch niet anders te zijn dan eene onderhandeling met een dier kooplieden, te dier tijde en nog lang daarna, onder den naam van Lombarden bekend, omdat de eersten hunner uit Lombardijë herkomstig waren, schoon misschien vele der lateren dat gedeelte van Italië noch eenig ander ooit hadden gezien; kooplieden, die vorstelijke sommen op vorstelijke goederen tegen Joodschen woeker beleenden, en die even gewillig de bezorging van een gering sieraad op zich namen; die kleinooden verhuurden en kleederen te pand namen, en die zich leenden tot iederen sluikschen en geringen of openbaren en belangrijken handel, met geen boozer opzet, dan om in het bijstaan hunner medemenschen zelve niet te verarmen, ja zelfs hier en daar nog eene kleine winst te doen! Een man als deze, maar hier zeker wel een Italiaan, zoo niet bepaald een Lombardijë, in eene voormaals prachtige, doch versletene en slordige reisideeding, stond voor de Markgravin Wilfriede van Spangenheim-Zielberg, in eene ootmoedige houding, en met den ingeroesten glimlach op de lippen van iemand, die gewoon is, elke grofheid om des belangs wille met hoffelijkheid te slikken.

De Markgravin Wilfriede was eene dame op den terugkeer des levens, die evenwel alle aanspraken op schoonheid nog niet had behoeven op te geven. Zij droeg het hoofd moedig en fier, schoon er op dit oogenblik meer bittere dan vroolijke aan-