Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/292

Deze pagina is proefgelezen

zijn hoofd, Eva, sterk door hare liefde, en die den dwang der zachtheid zal weten aan te wenden, en dan aan ons hoofd een man als gij, mijnheer Aelbrecht, met uwe krachten, met uwe schranderheid, met uwe vastheid, en wien hij uit velerlei oorzaken heeft te ontzien!

— Dien hij werkelijk vreest, dat weet ik, — voegde Aelbrecht er bij, — nu ja, dit bondgenootschap schijnt sterk, en bij ’t eerste aanzien zou men meenen, daar was zulk grof geschut niet noodig om eene vesting van glas in te nemen… en toch, en toch blijf ik er bij, wij moeten voorzichtig zijn, want hare zwakheid zelve zal haar eene krijgskunst ingeven, waarop onze krachtsinspanning zich breken kan en uitputten; verpletteren kan men altijd, maar tot overgave noodzaken, dat is wat anders… in een tweegevecht breekt de eene stalen kling den anderen, en een geoefend strijder heeft toch de kans tusschen de geledingen van een ijzeren borstharnas in te dringen; maar wie een vijand tegellover zich krijgt, die struisvederen voor wapens voert, en een week donzen kussen tot schild, hoe zal die het maken, waar hem geene keuze blijft tusschen wreedheid of een belachelijken aftocht?

Allen stonden verslagen, men voelde dat Aelbrecht gelijk had, en dat een zwakke, die zijne bangheid drijft tot de uiterste laagte, nog eene groote kans van zegepraal heeft tegen menigte van sterken en moedigen.

Wij laten hen samen om afspraak te maken over de rol, die ieder hunner op zich zou nemen bij den aanval.