Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/293

Deze pagina is proefgelezen

VIII.
Hoe Don Abbondio uit dineeren gaat.


Met meer recht dan iemand had Don Abbondio, toen hij zich op eens tot zulk eene schrikverwekkende vermaardheid zag opgeheven, kunnen uitroepen: »nog ééne zegepraal als deze en ik ben verloren.” Maar, als wij weten, hij had niet de gewoonte zijnen gedachten lucht te geven, en dus al had hij bij zijne thuiskomst Eva gevonden, wij zouden daarom toch niet verder zijn gekomen in de kennis zijner gewaarwordingen en overdenkingenn. Toch hebben wij alle recht te onderstenen, dat zij niet van liefelijken en rustigen aard waren. Hoe het zij, vernemende dat Eva den dag buitenshuis zou doorbrengen, was hij naar zijne kamer gegaan, had twee brieven geschreven, die Willem op de post moest brengen, had toen een weinig toilet gemaakt, een rijtuig laten komen, en was eene visite gaan maken, waarvan wij later hooren zullen; daarna was hij naar een aanzienlijk huis gereden, waar men hem wachtte op het middagmaal.

De man, bij wien Don Abbondio dineeren moest, was een van dat legioen, die Hazlitt in zijne Tafelkout als respectable lieden aanwijst, zonderdat zij toch in echten, deugdelijken zin recht hebben of eerbied. Evenmin behoorde hij tot die verachtelijken, die door rechtstreeksche daden van kwade trouw of slinksche handelingen tegen eerlijkheid en billijkheid hadden gezondigd, om zich op deze wijze in ’t bezit te stellen eener fortuin waarvoor de menigte zich met respect boog. Integendeel, mijnheer Brandsen was schatrijk, maar er kleefde noch bloed, noch tranen, noch slijk aan zijn goud; hij had het gewonnen door eerlijke vlijt, door menigen ongedachten samenloop van