Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/295

Deze pagina is proefgelezen

en dat zijne eigen schatkist daar niet slechter bij voer, maar de laster kan ook wel iedere sympathie bezoedelen en zwart gif werpen op reine sneeuw; niemand had dat overluid durven zeggen in hun bijzijn, en als tegenbewijs kan dienen, dat het gouvernement Brandsen bij voorkeur gebruikte tot sommige transactiën en dat zelfs de moedwilligste oppositie zich over die keuze nooit eene aanmerking had veroorloofd.

Uit dit alles begrijpt men, dat hij op het oogenblik, waarop wij hem invoeren, na reeds eenige jaren die positie gehouden te hebben, een man was van invloed, niet enkel in zijne stad, maar ook in het vaderland, en dat zijne bekendheid zich zelfs tot het buitenland uitstrekte, hoewel hij zelf nooit had gereisd, en zich ook liefst van persoonlijke aanraking met vreemdelingen onthield, en — om redenen: hij kende geene talen dan zijne moedertaal. Toen hij de noodzakelijkheid van die kennis had ingezien, was hij te oud geworden om dat gebrek in zijne opvoeding te herstellen, en met de meeste volharding van wil had hij het niet verder kunnen brengen dan zich eenige phrasen van banale hoffelijkheid in te scherpen, die hem zelfs niet altijd even gelukkig van de lippen rolden. Van zekere basterd— en stadhuiswoorden meende bij zeker te zijn, en dat was zijn ongeluk, want bijna altijd vergiste hij zich, en de meesten zijner toehoorders hadden dan de herinnering aan zijne respectabiliteit hoog noodig, om niet toe te geven aan eene opwelling van lachlust, die zeker ongepast, maar toch niet geheel onrechtmatig zou geweest zijn. Voor het overige had de heer Brandsen in het lang genot van de voorrechten van den rijkdom en alle gunsten en gaven, die zij medebrengt of waarmede zij hare lievelingen omkleedt en vernist, eene zekere mate van beschaving verkregen, die hem kleedde zooals zijn audientierok, een beetje stijf, maar toch deftig. De zin voor kunst, voor wetenschap, voor letteren was niet in hem ontwikkeld geworden, en hoewel hij, om met de lieden van zekere côterie mede te doen, van dat alles de voortbrengselen tot zich liet komen, en hij zelfs de moeite nam in de vermaken te deelen, die zij aanboden, zijne onvatbaarheid voor hunne waardeering, als zijne onverschilligheid daaronder, bewezen genoeg, dat hij zich dit alles liet opleggen als loofwerk en verguldsel, dat bij zijn stand hoorde,