Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/296

Deze pagina is proefgelezen

doch waarvan hij de doelloosheid begreep zoowel als die van een staatsiedegen.

Wij zouden de physionomie van den goeden Brandsen niet dus scherp hebben afgeteekend, zoo het niet ware om u de vraag voor te leggen die hij wellicht in ’t diepste geheim zichzelven deed, wat toch Don Abbondio heentrok naar zulk een gastheer, Don Abbondio, man van smaak, van letteren, van veelzijdige wetenschappelijke ontwikkeling, een philosofische kop, een fijne geest, die uit den aard zelven, van zijn karakter van iedere soort van grofheid en gemeenheid een afkeer moest hebben, en die zoo hij dan de ruste van ’t studeervertrek verliet, ten minste aan hoog gezellig genot winnen moest wat hij aan tijd en kalmte verloor; want voor een Abbondio moest eene schrede in de buitenwereld altijd eene schrede zijn, onder vreeze en bevinge gedaan.

Wat hij er deed — — — zelfs al had hij een oogenblik van zulk zelfvergeten kunnen hebben, om dat te willen zeggen, het zou hem moeite hebben gekost het onder woorden te brengen, en wij ook zijn zeer verlegen hoe het u duidelijk te maken.

Volkomen onafhankelijk door fortuin en positie, zonder betrekkingen voor wier toekomst hij zich offers behoefde te getroosten, altijd vol zorg, dat een woord of eene daad hem met iets of met iemand in zulke aanrakingen kon brengen, die men onvoorzichtigheden pleegt te noemen, hoe kon hij besluiten zich te wagen aan de mogelijkheid om door een glimlach zich dien man tot vijand te maken, en wat noodzaakte hem de verveling door te staan, die hem zeker wachtte in een kring, verzameld door zulk een gastheer en waarin niets hem kon aantrekken. Het was evenmin de aantrekkingskracht van een fijn diner, dat sommigen wellicht verleidt een nuchter gezelschap te verduren, waarbij de ziel zich dus onderschikt en verpijnt aan de eischen van de tong, alsof een schotel groen moes en vreugd er bij niet veel meer waard was en den menschen waardig dan drukkende tafelweelde, blinkende als het zilver, maar zwaar en koud als het kristal, dat men voor u uitstalt; — maar Don Abbondio was niet grof zinnelijk. Het was de zucht, om dien invloedrijken man te vriend te houden, om door weigerir.g niet tot het getal zijner minachters of tegenstanders gerekend te worden,