Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/297

Deze pagina is proefgelezen

die hem naar die tafel heenvoerde, zoo vaak de wensch of de wenk van den machtige er hem toe opriep, Een zwak mensch is even gaarne de vriend van Croesus als de vriend van Cesar, zelfs al is hij niet geldzuchtig, dat Don Abbondio niet was.

De groote receptiezaal van mijnheer Brandsen was behangen met granaatkleurig fluweel met breede gouden bandelringen; lieden van de soort van mijnheer Brandsen hebben eene passie voor rood fluweel met goud; zooveel doenlijk is brengen zij het overal te pas, hunne gordijnen, hunne meubelen, hun behangsel, hun tapijt, alles is rood fluweel, altijd rood fluweel. Maar hoe schitterend dat alles ook zij, hoezeer dat het oog aantrekt tot vermoeiens toe…, die gloeiende pracht is alles behalve voordeelig voor de geklagenswaardige schilderstukken, die zij er tegen ophangen, en wier zachte toon en fijne tinten (als het meesterstukken zijn) overschitterd worden door den glans der omgeving. Zoo was het ook bij mijnheer Brandsen. Zeker hingen daar ook stukken van waarde ter genieting van wie er een oog voor had, maar er was niets gedaan om ze in het licht te stellen; anderen, ongelukkige croûtes, die meer voor de edelmoedigheid van den goeden eigenaar getuigden dan voor zijn kunstzin, hadden toevallig eene zóó gunstige plaatsing verkregen, dat zij er zich zelve over schaamden. Naar dit ééne staaltje beoordeele men het geheel: pracht zonder smaak, rijkdom die zijne schatten uitkraamt zonder te begrijpen, dat zij niet dáár zijn om gekocht, maar om geappreciëerd te worden.

Mijnheer Brandsen was nooit gehuwd geweest; eene zuster, die vroeger een huwelijk had gedaan naar haar stand (dat wil zeggen in lagen stand) en die sinds eenige jaren weduwe was, hield nu het oog over zijne huishouding en nam de honneurs waar van zijn salon; maar ondanks haar satijn, hare kanten, hare veeren en hare juweelen, bezat zij niet dát éénige, door niets te vergoeden waar het ontbreekt, en dat, waar het is, eene vroow in een eenvoudig kleed als een gedistingueerde vrouw doet onderkennen, Gebrek aan tact, aan opvoeding, aan fijne vormen, die, wat men er ook van zeggen moge, en hoewel zij zoo goed een masker der valschheid als een sieraad der minnelijkheid kunnen zijn, toch het fijne sociale leven tot een atmosfeer maken waarin men zich wel gevoelt.