Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/299

Deze pagina is proefgelezen

heid heeft genoten en nog genoot, hoewel hij somwijlen een zeker kuchje hooren liet, dat op eene slechte borst scheen te duiden, maar dat bij hem niet voortkwam uit zwakheid van gestel, maar uit zwakheid van karakter: want het kwam altijd op in oogenblikken van verlegenheid of als de conversatie eene pericleuse wending nam. Verbeeldt u verder eene hooge gestalte, slank tot magerheid toe, dat zeker de kracht niet uitsloot, want men kent de sterkte dier taaie beenachtige figuren, zoo ze zich in beweging zetten. Volgens den aanleg zijner natuur moest zijne houding recht zijn tot steilheid toe, zijn gang vast wezen en zijne bewegingen iets omslachtigs hebben, omdat zijne handen en armen lang waren en oogenschijnlijk niet buigzaam; en toch… zoo vertoonde hij zich niet, hij vertoonde van dit alles juist het tegendeel. Hij hield zich gebogen, de schouders ingetrokken, zijn gang weifelend en onzeker, alsof iedere schrede die bij deed eerst voorzichtig berekend en daarna nog eens overgedaan moest worden, en verre daarvan dat zijne bewegingen anderen hinderlijk zouden zijn of eene ruimte vragen, die voor hem plaats eischt, was het integendeel verwonderlijk hoe weinig plaats zijn persoon innam, en hoe hij het geheim had zich als uit te wisschen, en hoe hij nooit eene enkele beweging maakte, die iets beduidde. Zijne armen hingen doorgaans slap bij zijn lijf neêr, of hij hield ze saamgevouwen, of wel als hij gezeten was liet hij ze rusten op zijn schoot, en hield er soms zijne snuifdoos in gevat, of meer nog een zekeren zijden foulard, die in kritieke momenten nog al vrij wat te lijden moest hebben. Jammer was het, bitter jammer, dat zoo fijn en welgevormd een hoofd als het zijne zich zoo diep neerbukte op de borst, dat het moeite werd het gelaat te onderscheiden. En toch was het een geestig gelaat, met scherpe, bewegelijke trekken; in zijne jeugd moest het van eene edele, treffende schoonheid zijn geweest, en op dezen leeftijd was het een scherp, schrander gedistingueerd grijsaardsgelaat, wat bleekbruin en wat mager, maar dat deed aan de uitdrukking geen schade; het voorhoofd was hoog en edel, en zou helder geweest zijn, zoo niet altijd de vrees het had doen rimpelen; de neus was recht en fijn, van Griekschen vorm, de mond klein, de lippen dun, zich wel wat ironisch toebuigende in de hoeken