Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/302

Deze pagina is proefgelezen

maanden arrest gegeven op zijne kamer dan zich in de wereld te vertoonen met een vest, als waarmee zijn vriend Brandsen zich heden zoo schitterend had uitgemonsterd, een donkerblauw satijn vest, geborduurd met bouquetten van witte en roode rozen met gouden en zilveren bladen, een allerprachtigst vest, waarop een paarlen speld met brillanten omzet van sterksprekend effect was, een vest, dat reeds sinds een kwartier lang de opmerkzaamheid van alle dames had bezig gehouden, en dat die waardig was, vooral van de zijde der vrouwen, want het was met de naald gewerkt, en het had zeker de eene of andere ijverige en kunstige borduurster wekenlang brood gegeven eer de goede Brandsen het aantrok.

Een onderscheidingsteeken echter droeg hij (Don Abbondio, niet Brandsen, want die had er in menigte), zoo het nog onderscheiding kan genoemd worden, maar waarheid is het, een klein lintje sloop even te voorschijn uit een linker knoopsgat van zijn rok; of hij dit hield als belooning van zijne nulliteit of als belooning van zijne geheime meerderheid, dat valt moeielijk te zeggen; zeker is het, dat eene ridderorde tegenwoordig zoo min tegen als voor verdienste bewijst: duizenden dragen haar, die zelve moeite zouden hebben, uwe vraag te beantwoorden: waarom? en hoe? Duizend anderen dragen haar, wier uitstekendheid niet door lintjes en kruisen den volke behoeft te worden aangewezen; zelfs dat Don Abbondio het droeg, bewijst, dat het volstrekt zonder consequentie was. Maar genoeg, als gij hem nu niet voor u ziet, zooals hij door de zaal gaat,is het — geloof ik — niet meer mijne schuld.

Hij is nu tot bij een der canapés genaderd, waar de gastvrouw met eenige dames gezeten is, terwijl de heer des huizes naast haar staat om te ontvangen.

Als altijd was de begroeiing tusschen Brandsen en Don Abbondio gul en hartelijk van de zijde des eersten, nederig tot kleinheid toe aan die van Abbondio; terwijl hij zich ophief van zijne laatste buiging, om mevrouw de weduwe Van Eijm (de zuster van Brandsen) een paar beleefdheidsvragen te doen, merkte hij zeer nabij zich iemand op, die hij niet had kunnen wachten, en welke te zien hem dus dubbel onaangenaam trof.

Mevrouw Van Eijm had een éénig kind, eene dochter, een