Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/305

Deze pagina is proefgelezen

— Eva gaat niet in de wereld, zegt gij, mijnheer! maar wat doet zij dan, schildert zij, is… zij musicienne, of wel… vertaalt ze romans:…? want in ’t eind, men kan toch den ganschen dag niet doorbrengen met borduren en tapisserie maken…

— Hoe mijne dochter zich bezig houdt, zou ik moeielijk kunnen zeggen… zij is veel… op hare kamer, ik op de mijne.

— O! maar dan moet zij zich toch ten laatste vervelen, en ik zal haar maar het eerst komen opzoeken; ik wil haar toch vragen of het waar is, dat…

Maar zij waren nu in de eetzaal, en zij zweeg even, gestoord door het gejoel van de andere binnenkomenden. Het spreekt vanzelf, dat Don Abbondio haar: »of het waar is dat…” niet door een: »if wat?” tot verduidelijking lokte. Lieden van zijn aard vragen niet zoo licht; ze zijn veel te bang te moeten hooren wat ze liever niet weten willen en nog veel banger een recht te geven, waarmede men hun antwoord afeischen kan. Neen, snel maar zachtjes liet hij Albertine ’s arm glijd en, boog zich met een zeer lief gemeenzaam glimlachje en hielp eene andere dame hare plaats zoeken; van Albertine moest hij onderstellen dat zij die wist, en daarbij reeds was deze omringd van eenige jongelieden, die zich gekrenkt voelden in hun recht, daar een oud heer hunne jonge schoonheid had weggevoerd. Don Abbondio bevond zich aan tafel verre van haar verwijderd en achtte zich ditmaal voor alle gevaar veilig. Zijne buurvrouwen waren nu twee inoffensive dames van zekeren leeftijd, de eene een weduwe met een prachtige toque van zilvergaas en Schotsch fluweel, de andere een gehuwde mevrouw, die dezen winter voor het laatst gekapt was, — en na van haar uiterlijk iets te hebben gezegd, hebben wij alles voor haar gedaan wat wij kunnen; ze deden ook niet meer voor haar zelve, maar gij kunt u nu de som van genot denken, die den armen Abbondio wachtte gedurende de uren zijner vrijwillige marteling.

Toch was de bewustheid dezer ruste hem reeds een zeker genot, vooral na de stormen, die hij in den ochtend had getrotseerd, en aan ééne zoete gedachte van zekerheid durfde hij zich nu overgeven: hier zou het schrikwekkende vraagstuk van het dagblad niet worden opgeworpen, in een kring, waar men in het litterarische geen namen kende