Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/307

Deze pagina is proefgelezen

krampachtig den zijden foulard ineenwrongen, terwijl het scheen of hij de ruiten en ranken er van met diepe aandacht zat te tellen. Bij den angst over hetgeen hij hoorde kwam nog de zorge voor hetgeen hij vreesde te zullen hooren.

Kent gij haar ook, mijne lezers, die pijnlijke gewaarwording van onrust, die zenuwachtige prikkeling, die ons overvalt, als het gesprek een loop neemt, dien men voelt niet te kunnen keeren, en waarvan men toch de zorgelijkste verwachtingen heeft, hetzij omdat het punten gaat raken, die u of anderen kwellen of kwetsen, hetzij omdat gij daarin als de ontstoken lont ziet, die eene mijn vol twist zal aansteken, hetzij omdat gij u uit de schermutselingen in de verte een vreeselijk treffen voorspelt, waarbij gij zelve zult slaags raken, of wel voor de nederlaag van de uwen vreest?… Zachte, weeke, prikkelbare vrouwen, met mannen tot opvliegenden toorn gestemd, kunnen zich het best dien toestand voorstellen, zoo ik den haren niet heb uitgesproken; maar nu, verbeeldt u die gewaarwordingen in een man als Don Abbondio, en gij begrijpt hoe het hem koud door de leden voer, terwijl ’t fijne angstzweet zich uit zijne poriën perste, toen het discours op dezen toon van ’t gebied der kunst op dat der litteratuur werd overgebracht, van deze zich werkelijk op het gebied der politiek begon te bewegen, totdat eindelijk een der jeugdige heeren aan het uiteinde van de tafel waar Albertine zat, eene wijle met deze fluisterde, en daarop zeide, hoorbaar ook voor anderen:

— Om u de waarheid te zeggen, neen, mejuffrouw, ik lees… die… courant niet, hoewel ik mij herinner, die somtijds hier en daar in handen te hebben gezien…

De spanning van Don Abbondio werd die van een gemartelde op de pijnbank; hij kón niet langer voor zich zien, hij móest uitzien naar den hoek vanwaar hem het gevaar dreigde; hij deed het met oogen, die, hoe diepliggend ook, bijna uitpuilden van angst, terwijl zij schitterden van emotie. Het jonge meisje speelde met de afhangende sieraden van haar armband, die als castagnetten klapperden en scheen wel wat beschroomd ondanks haar moedwil, terwijl zij van uit de verte tot Don Abbondio zeide:

— En gij, mijnheer, kent gij het ook niet, het dagblad de Salamander?