Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/31

Deze pagina is proefgelezen

Frankrijk uw tijdgenoot naar ik meene, en deze, die een hoog en machtig Heer was, heeft vele zaken gehad met mijn vader; ik ben geen onbekend zwerver, Heer! maar de zoon van een man, die Fransche kroonjuweelen in zijne bewaring heeft gehad; en wat aangaat den wensch der Genadige Vrouwe, om den hoogedelen Markgraaf te doen schitteren, ik neem aan een volledig stel kleederen te leveren met sieraden en gesteenten, zooals het zijn moet, voor duizend thalers en zonder anderen waarborg voor de betaling, dan de Barome Zielberg alleen.

»De Baronie Zielberg ALLEEN!” riep nu de jonge man, die de Markgraaf zelf was, met verontwaardiging, terwijl hij zich uit zijne achtelooze houding ophief. »Het beste erfgoed van mijn zaligen Heer Vader, voor niets beter dan een kleed! Moeder! bij zijne nagedachtenis, Moeder! ga niet verder met dezen Lombardier. Ik zal de gunst van den Aartshertog weten te behouden zonder praalgewaad.”

»Onnoozel kind! dat zult gij niet,” riep de Markgravin driftig, »ik weet hoezeer de Aartshertog bij deze samentreffing wenscht te schitteren: ik zie dieper en verder dan een kindsche grijsaard en een kinderlijke jongeling. — Gij zijt Edelman van Maximiliaan: voor het eerst zult gij u aan zijne zijde vertoonen, ten aanzien van geheel Duitschland en van den ganschen Vlaamschen en Bourgondischen Adel, en zoo hij over u te blozen had, waart gij verloren! Wat zeg ik! gij moet schitteren, boven allen opgemerkt worden, al zou ik den trouwring van uw vader van mijn vinger moeten geven in handen van dezen Jood! Ik moet oordeel en moed hebben voor u beiden, en ik zeg u, deze fiere en rijke Hertog, die schoonvader wordt van onzen jongen Vorst, eischt uitstekende pracht in wie hem naderen; hoe zult gij, jongeling! hem behagen, zoo ge voor hem komt, slechter uitgemonsterd dan een gewone schildknaap?”

»En hoe zal ik voor hem staan, als ik mijn grootsten rijkdom in kleederen met mij draag! ” sprak de jongeling ernstig. »Neen, Mevrouw! ik wil…”

»Zwijg, Sigibert!” riep de achtbare grijsaard, »onteer u zelven niet door een hard woord tegen uwe moeder. Zij is de voogdes uwer jeugd, en zij moge het voor God en uwe vaderen verantwoorden, hoe zij huishoudt met het erfgoed van een wees.