Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/315

Deze pagina is proefgelezen

— Nu, en hoe nam hij het op?

— Met de meeste hoffelijkheid! Hij gevoelde zich vereerd; hij wilde het geluk van zijn kind; hij kende mijn karakter; hij prees het als ernstig en degelijk; hij roemde mijne talenten; hij kende mij een ruim deel gezond verstand toe, enz. enz.

— Inleidingen, die werkeJijk niet op eene nederlaag moesten verdacht maken.

— Niet waar? O! maar gij kent de fijne wendingen niet, waarvan hij zich weet te bedienen om te ontkomen aan datgene, wat hij wenscht te vermijden. Herinner u, dat hij mij gezegd had. — ik heb u niets te weigeren, — en dat hij duizend redenen had om dat woord niet in te trekken! Verbeeld u slechts zijne behendigheid. Ik moest hem als vader mijne aarzeling mededeelen over mijne ongelijkheid in fortuin met zijne dochter. Hij-zelf hielp er mij over heen: Eva was zijn eenig kind, en hij had vermogen voor twee.

— Mijne uitzichten… begon ik, natuurlijk met schroom, want hier raakte ik op glibberig terrein (gij weet, hoe nauw die van het dagblad met de mijne samenhangen), maar weer viel hij in, als onthief hij mij goedig van verklaringen… — Ze kunnen beter worden, en ik geloof zelfs, dat gij op den goeden weg zijt ze dus te maken.

— Maar mij dunkt, hij gaf u daar de vertooning van een vader in ’t laatste bedrijf van een blijspel. Zelfs zwarigheden wegruimen! Ook de best gestemden wachten ten minste tot de eischer zelf ze tracht op te heffen.

— O neen, hij had de gewone kunstgrepen niet noodig. Luister slechts., Toen ik nu meende, dat alles gewonnen was en ik slechts het laatste vormelijke woord der beslissing had uit te lokken, zeide ik hem: dus mag ik mij gelukkig noemen met uwe toestemming? hernam hij snel: — ik heb reeds gezegd, u zou ik niets kunnen weigeren; — daarop goedig en meewarig zijne hand op mijn schouder leggende, sprak hij: alleen, mijn goede Frits, weet gij toch wel, dat gij Eva niet huwen kunt.

— En waarom niet? — vroeg ik, overstelpt van schrik.

— Of liever — hervatte hij zich, — dat een huwelijk voor u altijd onraadzaam is, zoo niet volstrekt onmogelijk.

— Maar waarom dan, oom! — riep ik, verpletterd en duize-