Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/316

Deze pagina is proefgelezen

lend, als werd ik van een toren nedergestort; het was ook de toren, de rots mijner zoetste hope, waarvan die man mij met zijne woorden plotseling neerwierp.

— Want gij begrijpt toch, — vervolgde hij, — reeds eene eenvoudige formaliteit, en die toch onvermijdelijk is, zou het verhinderen, uwe papieren…

— Gij begrijpt, Luciaan! hoe het mij koud werd bij dit woord, hoe het mij sidderen deed, en toch, het was waarheid; vreeselijke waarheid: niet dan met de grootste moeite, niet dan met het ophalen van de vreeselijkste gebeurtenissen, die nu vergeten zijn, en waarvan zich al de ergernis zou hernieuwen… zou ik zelfs de eenvoudigste bewijzen kunnen verkrijgen van… den dood… Frits zweeg, maar zijn verbleeken zeide Luciaan genoeg.

— Ik zie wel, uw oom is een verschrikkelijk mensch als hij meent dat hij niets te vreezen heeft, — zeide hij — maar gij weet toch, de duisterste beschuldiging, die op uw vader rust is — valsch.

— De zedelijke overtuiging daarvan heb ik sedert lang, dank zij er God voor! maar dat belet immers niet, dat de wereld…

— Maar ik heb u immers gisteren gezegd, dat ik bewijzen. had…

— Die niet kunnen worden aangevoerd zonder eene schromelijke ruchtbaarheid…

— Ja, een proces, — zeide Luciaan droogjes.

— Een proces, dat het jammerlijk tafereel van het verleden in versche ijselijkheid zou verlevendigen, Luciaan! En ik, die mijne moeder heb liefgehad, die de nagedachtenis van mijn rampzaligen vader vereer als die van een martelaap, ik, ik zou ze uit zwak egoïsme hier niet eenmaal de ruste der vergetelheid gunnen… Nog meer, gij zegt vermoeden te hebben, dat mijn oom in de zaak gecompromitteerd is.

— Zekerheid! en nu meer dan ooit, daar hij zoo groote vrees blijkt te hebben voor ieder onderzoek.

— Nu dan, het proces tegen het land zou een proces worden tegen hem, tegen mijn oom, tegen den vader mijner geliefde, tegen den man dien ik tot schoonvader had gewild. Welke uit. komst het ook hebben kan, nooit meer die ik noodig had, die mijn zielewensch vervulde. Eva! mijne arme Eva, die ik aan