Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/317

Deze pagina is proefgelezen

de smarten van een ongelukkigen hartstocht heb gewaagd!

— Ta, ta, ta, zóóver zijn we nog niet. Wist uw oom, die scherpzinnige man, die op alles denkt en nu weer het eerst de gedachten aan verleden jammer opwekt, dan volstrekt geen raad…

— Voorzeker neen! maar hij bedwelmde mij werkelijk door alles wat hij mij zeide, door zijne goedheid als door zijne bezwaren, door zijne deelneming als door de opsomming aller hindernissen.

— Frits, — zeide hij, en ik geloof dat zijne woorden waarheid gaven — denk niet, dat ik uw geluk, dat mijner Eva zou tegenhouden. zoo ik slechts eenig licht zag in deze zaak: was een geheim huwelijk mogelijk in onze dagen, en zonder de eer van Eva verdacht te maken, ik stond het uwe toe; uw gebrek aan fortuin is zoo weinig een bezwaar, dat ik u zelfs zonder nadere betrekking dan die van neef wil afstaan wat ik mag. Eva zal altijd meer hebben dan zij behoeft, zij is niet belangzuchtig, en zij zal het geene verkorting in rechten achten, zoo ik u aandeel geef in mijne fortuin…

— Waarlijk, die oom belooft veel! — zeide Luciaan ironisch.

— En heeft reeds veel gedaan. Waarheid is, dat hij het deel van mijn moederlijk vermogen, dat uit de ruïne van mijns vaders zaken is gered geworden, voor mij, den minderjarige, heeft bewaard… en dat mijne studiën als geheel mijne opvoeding op zijne kosten zijn voltooid. Hij herinnerde het mij met die hernieuwde belofte, — kon ik antwoorden met eene dreiging… of met eene vraag van wantrouwen?

— Neen, gij hebt gelijk, gij kondt niets doen dan hetgeen gij gedaan hebt, en daarom hadt gij liever alles aan anderen moeten overlaten, — hernam Luciaan, die intusschen door het voorglas een paar bevelen aan den koetsier had gegeven, — zoodat, om te resumeeren, uw oom geheel zijne vindingrijkheid uitgeput heeft, om u te bewijzen, dat gij zijne dochter niet huwen kunt, hoe lief het hem ook ware.

Frits zweeg, maar knikte toestemmend.

— Welnu, dan zal ik zien, of ik uit dat rijke brein nog niet één hulpmiddel scheppen kan, dat eene andere uitkomst geeft;