Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/32

Deze pagina is proefgelezen

Zij is gewaarschuwd; maar ik weet, dat zij eIken anderen raad versmaadt dan haar eigenen. Zij heeft gezegd wijsheid genoeg te hebben voor ons beiden; zij handele naar hare wijsheid! Slechts dit hoore zij van haar vader: dat dwaze verkwisting schande werkt! en gij, mijn kleinzoon! leid mij van hier, en blijf gij bij het geloof, dat het der Duitsche Ridderschap goed zou staan, zoo zij dien strijdbaren Vorst te gemoet ging in volle wapenrusting en met goede zwaarden, opdat hij weten mocht, dat, zoo het ons aan goud ontbreekt, wij ten minste voorzien zijn van deugdzaam staal; want zie, ik acht het gedaan met de Duitsche vrijheid, als de Duitsche Edelen vreemde pracht willen nabootsen.” En de edele grijsaard, in wiens ziel het meer helder was dan in de oogen, verliet het vertrek, leunende op zijn kleinzoon. Hij kon niet langer deelnemen aan eene beraadslaging, waarbij zijne stem voor niets gold.

»De oude man heeft niet met zijn tijd voortgeleefd; het kind begrijpt dien nog niet,” sprak de Markgravin, terwijl zij hem koel naoogde; »later zullen zij mij danken, als de uitkomst mij heeft gerechtvaardigd. Zij weten niet wat het is, zijn goed op woeker uit te zetten; mijn geweten zegt mij, dat ik zoo handelen moet in het belang van mijn zoon, schoon het grievend is, dat men zulke offers moet brengen.” Zij liet een oogenblik het hoofd peinzend zinken op de vlakke hand; daarna vervolgde zij bedaard: »En nu, Bertrando! aan onze zaken…” Gij zult, onder de bedongen voorwaarden, den Markgraaf, mijn zoon, een volledig feestgewaad leveren, met alles wat daarbij behoort, en deze steen is begrepen in onzen koop…”

»Vergeef mij, allergenadigste!” hernam de Lombard, met eene diepe buiging en den eeuwigen glimlach; »laat mij u herinneren, dat ik voor dezen robijnknoop, die de muts van den Graaf van Wurtemberg eere zou aandoen, het zilverwerk heb ingeruild, meer ten genoegen van Uwe Genade zelve dan tot mijn voordeel.”

Wilfriede zuchtte. »Duizend thalers voor één kleed, dat is toch veek,” sprak zij; »gij maakt misbruik van mijne verlegenheid — maar het zij zoo — laat het slechts prachtig zijn, en dat zal het, niet waar?… Men zegt, dat deze Bourgondiërs het goud en zilver verkwisten, tot op de dekken der paar-