Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/321

Deze pagina is proefgelezen

Luciaan boog zich en beantwoordde den glimlach:

— Ik heb zelfs het geluk gehad, toevallig een van de eersten te zijn, die mejuffrouw Albertine in ’t vaderland heeft mogen verwelkomen. Het toeval was mij zoo gunstig, dat ik haar terstond trof bij dezelfde familie, waar zij eenige dagen uitrustte van de vermoeienissen harer reis, eer zij doorging naar Amsterdam.

— Ah ja! daar zijn allergelukkigste toevallen voor sommige jongelieden, — hernam Don Abbondio, die groote achting kreeg voor de behendigheid van den aanstaanden neef van mijnheer Brandsen.

— Niet waar, mijnheer? Maar vergun mij u nog meer te zeggen van mijne fortuin… hetzelfde gelukkige toeval wil, dat ik mij naar Amsterdam moest begeven, om met mijnheer Brandsen eene financiële onderhandeling aan te knoopen…

— Werkelijk? Maar men is niet gelukkiger dan gij… en gij zijt dus reeds met hem samen geweest? — vroeg Don Abbondio toch wat pijnlijk, want hij berekende snel wat er dan reeds sinds den vorig en avond kon besproken zijn.

— Vergeef mij, mijnheer, ’t was mij wel wat vroeg, en ik wenschte mijnheer Brandsen niet te spreken op zijn kantoor, en het is juist dáárom dat ik mij in naam van mevrouw van Eijm tot u wendde…; van den vriend van haar broeder verlangde zij, zoo gij die goedheid wildet hebben, mij zelf in dat huis te presenteeren.

Don Abbondio zag wel, dat dit eerlijk spel was; mevrouw van Eijm, zelfs al had zij haar broeder reeds geheel voor haar gunsteling gewonnen, kon moeielijk zelve een geheimen aanbidder harer dochter in zijn huis roepen, en het kon dus een vriendendienst zijn, de eerste wellicht dien deze familie van hem vroeg, maar ’t kon toch ook anders wezen; de zaak kon nog een anderen keer nemen dan ten genoegen van alle partijen; ’t was toch iets op zijne verantwoording nemen, ’t was zich eenigszins waarborg stellen voor dit jonge mensch, een vreemde — op zijn best, ’t was in ’t eind iets actiefs, iets doen, wat Don Abbondio nooit deed. Hij zeide dus:

— Maar mij dunkt een biljet van introductie van die familie uit Utrecht, waarmede gij reeds zooveel geluk hebt gehad…