Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/325

Deze pagina is proefgelezen

Het aanbod was in waarheid zoo gering niet. In ruiling van één dienst vergetelheid van alles, waardoor hij zich belachelijk had gemaakt of zich geschaad mocht hebben, en daarna geene verdere betrekking met de onvoorzichtigen, dan hij zelf wilde. Het was werkelijk verlokkend, maar Don Abbondio liet zich nooit verlokken tot eene keuze of tot eene beslissing, en dus antwoordde hij:

— Luister, mijnheer, datgene wat gij van mij vergt, zou ik met den besten wil van de wereld niet kunnen doen, omdat…

— Vergun mij, niet naar die redenen te vragen; vergun mij alleen, u te doen opmerken, dat gij niet meer terug kunt; uw naam is van nu aan te veel gemengd in dit alles, dan dat gij u op eenige eervolle wijze zoudt kunnen terugtrekken of u ontslaan van eene verplichting, die ieder van ons met vreugd en gewilligheid zou op zich nemen, zoo het in zijne macht stond die te vervullen.

— Mijn naam dus gecompromitteerd! neen, mijnheer! In ’t eind wil ik niet langer den last van een anders schuld of zwakheid dragen: dat veel besproken feuilleton — is niet van mij. — Niet van u! Maar heb dan toch de goedheid te zeggen, van wien het dan is…

— Dat weet ik niet, mijnheer, want ik heb velerlei vermoedens, en ik weet niet op wien ik mij voor goed vestigen zal.

— Het is toch onwaarschijnlijk, dat gij iemand zult toestaan uw naam te gebruiken, zonderdat gij deel hebt aan zijn werk — riep Luciaan, de handen ineenslaande met eene verwondering, die treffend gespeeld was, — en indien niet, hoe is het dan mogelijk, dat gij er de verantwoordelijkheid van op u genomen hebt, dat gij u de hoffelijkheden hebt laten welgevallen, die men er u over heeft gezegd, dat…

— Alles het gevolg van den drang der omstandigheden, ik moest mij redden.

— Maar begrijpt gij dan niet, dat die stemgerechtigden van de *** sociëteit woedend zullen zijn en deze mystificatie op uwe rekening zullen stellen, dat zij die op u zullen verhalen?

— Mij dunkt van neen, zoo zij vernemen dat ik zelf het slachtoffer ben van een bedrog, en zij zullen het weten!— vervolgde hij, zich opwindende tot toorn — ik heb in ’t eind