Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/331

Deze pagina is proefgelezen

— Het huwelijk, dat is mogelijk, maar de vrouw, die hij liefheeft, kon dan niet meer de zijne worden. Hij weet dit, en zoo hij ’t vergeten mocht zijn, gij die zijn vriend zijt, neem de moeite het hem te herinneren.

— En toch, mijnheer, indien zijne zwakheid of zijne edelmoedigheid hem door die herinnering deed afzien van zijn plicht, is daar een ander, die er zich mee zal belasten…

— Gij wellicht! maar met welk recht… mijnheer?

— Zoo ik het doe, zal het zijn in den naam van eene, die er het grootste recht der wereld op heeft, en die niet van dit recht heeft afgezien, noch zal afzien, dan op voorwaarden die zij in mijne hand heeft gegeven te stellen…

— Ik kan niet begrijpen van wie gij spreekt, er leeft niemand meer van die familie.

— Behalve eene dochter, Katharina Darfillijn, zuster van Frits. — Die is in Italië overleden.

— Die opgave is valsch, zij leeft, zij is in Holland.

— Dat kan ik niet gelooven, dat zal niemand gelooven, en gij zult de grootste moeite der wereld hebben, hare identiteit te bewijzen.

— Volstrekt niet. Zij is te Amsterdam, en morgen reeds denk ik haar geleider te zijn bij de eerste stappen, die zij noodig heeft te doen om tot haar doel te komen.

— Maar zult gij iemand vinden, die haar erkent als de persoon waarvoor zij zich uitgeeft? Ik zal dat nooit doen, ik zal nooit eene vreemde, die men met eenig misdadig oogmerk tot die rol heeft bewogen, erkennen voor mijne nicht, van wier dood ik zekerheid heb.

— Die zekerheid kunt gij niet hebben, of althans zij zal wijken voor het aanschouwen… en als man van eer rust de zedelijke verplichting op u om te zien, te onderzoeken… en u voor de waarheid te buigen. Meer nog! Gij zult Katharina moeten ondersteunen bij hare pogingen, of ge zoudt u openlijk slecht bloedverwant toonen.

— Met de zonderlinge spelingen der gelijkenis wordt dikwijls veel bedrog gepleegd, en juist in ’t belang der moraliteit zal ik dit bedrog hier niet stijven… en u, mijnheer, u zal het nogal moeielijk zijn, een proces aan te vangen in den naam eener persone, die geen enkel bewijs voor hare persoonlijkheid kan aanvoeren, en die, hier voor dood bekend zijnde, nooit eenig