Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/332

Deze pagina is proefgelezen

bewijs van leven heeft gegeven, noch kunnen geven, — zóó moeielijk zelfs, dat ik als een vriend van mijnheer Brandsen, wiens vriendschap gij ambtitionneert, u zou durven raden; van dit periculeus werk, of liever van die don-Quichottische ridderdaad af te zien… om dolende schoonen in aanzienlijke familiën in te schuiven.

Men ziet het, dat was niet enkel verdedigend, dat was zelfs een aanvallend, een dreigend woord, en dat van Don Abbondio! de type der flauwheid, die zelfs geene onbeduidende vraag durfde doen aan een meisje, uit vrees van een gevaarlijk antwoord uit te lokken. Dat is meer dan onwaarschijnlijk, dat kán niet waar zijn. En toch is het waar, voorzeker, zoo eenige, de Don Abbondio’s natuur is niet uit één stuk, uit een zelfde element samengesteld, integendeel, het is eene cameleons-natuur, die alle kleuren aanneemt en alle gestalten, zelfs die der sterkte, mits zij er een schild in ziet om hare weekheid achter te schutten. En wij weten het, onze Don Abbondio had doorzicht en geestkracht beide, en waar de vrees of de zelfzucht hem prikkelde, die te gebruiken, schroomde hij niet die te toonen, ten minste niet in een gesprek onder vier oogen. Dat was het terrein, waar hij het sterkste was, want dan was er de kans van te loochenen hetgeen hij gezegd had, of den andere van verkeerde opvatting en uitlegging zijner woorden te beschuldigen — die kans had hij altijd voor zich, en wat geeft de bangheid en het egoïsme om waarheid? Wat zegt hun die frissche, edele uitdrukking der ziel; die goddelijke vonk, die zij het allereerst smoren in de ziel, omdat zij soms zoo luide en zoo moedig spreken kan, en die alleen wordt opgewekt in gereinigde naturen, tot zij als heilige, louterende vlam alles verteert en verbrandt wat haar tegenstaat, tot ze levensbeginsel wordt van het gemoed, waar zij heerscht. Waarheid is moed, waarheid is liefde, waarheid is kennis. Was het vreemd, dat Don Abbondio sinds lang met haar gebroken had, dat hij eener andere heerscheres in zijn hart een zetel had gegeven, die er alle andere ondeugden in heerschen deed en ten troon hief, — de logen, de verfoeielijke logen, de vondst der duivelen, die alle andere duivelen loslaat in de ziel. O! het is zoet, voor de waarheid te getuigen en de waarheid te roemen zijn wij niet altijd machtig haar waardiglijk uit te spreken, zoet