Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/333

Deze pagina is proefgelezen

vooral in dezen tijd, waarin men zelfs aan den voet der geopende graven niet voor haar durft getuigen, zelfs dát niet als de realiteit van den dood en de ijdelheid van het leven zich in volle verschrikkelijkheid toont, zelfs dán nog roemt men de dooden, die de vleitaal niet eens meer hooren kunnen, in plaats van de levenden te waarschuwen, die zulk een heilig recht hadden of de waarheid!

Wij hebben slechts ééne hope, dat het den levenden gegeven worde, het gif der onwaarheid te onderkennen, dat hun daar toegediend wordt onder schijn van eerbiedenis, met hun rouw onder schijn van hulde voor hunne dooden, maar… toch, met al hare roemwaardige deugden heeft de waarheid één gebrek, zij smaakt niet ieder even zoet, zij smaakt den meesten zelfs bitter en verwekt bitterheid. Dit wist onze held, en daarom gebruikte hij haar nooit dan waar zij volstrekt onschadelijk was, of waar zij een schaduwbeeld kon wezen, dat men met één ademtocht kon wegblazen.

Maar Luciaan was intusschen in eene zulke vervoering geraakt van toorn en minachting, dat hij zelf niet meer wist wat hij moest aanvangen, veel min wat hij moest spreken. Eene zulke kracht had hij der flauwheid niet toegekend. Hij had nog slechts één wapen over, en het was een geweldig, maar het was ook zijn laatste, en niet enkel het zijne, maar het laatste van de gezamenlijke bondgenooten! Aelbrecht! Aelbrecht te noemen, maar hij durfde het niet gebruiken, hij durfde dezen niet vooraf aankondigen, omdat het den indruk van zijne verschijning zou verzwakken, omdat het al te gewaagd was, den laatsten inzet te geven bij zijn onzeker spel, omdat hij de kracht van dien aanval niet vooruit wilde breken; en liever verzekerde hij zich een eervollen aftocht dan zijne frissche hulptroepen tevergeefs bloot te stellen na een verloren slag.

Hij voelde zelfs, dat het blijven en ’t hernieuwen van de discussie over de grenzen van het welvoegelijke ging en tot niets meer leiden zou; hij zeide dus als tot inleiding een afscheid:

— Ik dank u voor uwe waarschuwing, mijnheer; zij levert mij het laatst en voldingendst bewijs van uwe goede trouwen teederheid van geweten, bewijzen, waarna ik zeker geene verdere poging zal doen om u voor eene zaak te winnen, die gij zegt