Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/339

Deze pagina is proefgelezen

maar eene zwakheid die wij in haar moeten liefhebben, omdat die bewijst, dat haar hart beter was dan haar hoofd, haar gemoed niet zoo verschanst was tegen indrukken door zelfzuchtige berekening, om niet haar eigenbelang, zelfs het belang van hare liefde, uit het oog te verliezen voor het eerste en naaste belang: de rust van haar vader. Reeds hadden de scherpe uitingen van Aelbrecht over hem haar smart gedaan en zijne dreigingen haar ontrust, maar in ’t eind de oom was christen, Abbondio zijn broeder, en hoezeer zij opzien had tegen den excentrieken man, zij vreesde niet het kwade, niet het ergste van hem tegen haar vader, ook niet van Frits, hoewel zij dezen in eene soort van doffe verslagenheid uit het huis had zien wegvlieden, na het gesprek van dien ochtend, en zonderdat hij moed scheen te hebben haar toe te spreken en zijn jammer meê te deelen. Dit had zij gezien uit hare kamer en het had haar smart gegeven, maar nog geen zielsangst. Zij hoopte voor hem en voor zich zelve op de tusschenkomst van Aelbrecht, en zij wist hem te edelmoedig, om zelfs bij gansche teleurstelling van zijne wenschen zich op haar vader onedelmoedig te wreken; maar Luciaan! dat was wat anders. Luciaan en de jongelieden van zijne partij hadden geene verplichting tegenover dien man en integendeel vele grieven. Zij hielden hem in minachting om zijne zwakheid, zij hielden hem in wantrouwen om zijne dubbelheid; zij zouden hem niet sparen, zoo hij zich niet tot hun vriend maakte door toe te geven aan hunne eischen; en nu, nu was Luciaan in den heftigsten toorn heengegaan met eene gansch andere houding dan die van Frits, geene van verslagenheid maar van dreiging, en in hare bekommering had zij zich niet kunnen weêrhouden; ze was snel en stil de huiskamer uitgetreden; haar angstige blikken nog meer dan hare mompelende vraag hadden hem gezegd wat zij weten wilde, en hij had gesproken:

— Alles verloren! O! zeker, de flauwheid is eene groote kracht, maar ik zal hem toonen, dat er nog eene grootere is, die hem verpletteren zal; ik zal het uiterste tegen hem wagen! Vergeef het mij, mejuffrouw, maar ik kan niet anders. — En met dat woord had hij haar verlaten. Toen bezweek de moed der dochter, en de geliefde vergat zich, om niets te bedenken,