Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/34

Deze pagina is proefgelezen

terughielden. »Lombardijer! zoo ik niet wist, dat gij allen gelijk waart…”

»Zoo hare Genade niet wist, dat niemand kariger eischt, en trouwer volbrengt,” verbeterde hij glimlachend.

»Mensch! ik weet geene andere uitkomst,” hernam zij, opstaande in eene soort van wanhopige overspanning. »Ik zal u een volmacht geven voor mijn rentmeester, en dan ga uit mijn oog; gij plundert hier a)l een Turksche strooper in Hongarijë…”

»Helaas! de Marchesa weet niet, hoe arme kooplieden, als wij, door de groote Heeren worden uitgezogen en mishandeld; daar wordt geen Ridder geslagen of wij lijden schade bij zijn harnas!…” hernam Bertrando, de klacht met eene tegenklacht beantwoordende. »Maar zal de Hoogedele moeder eene slechter vertooning maken dan haar Heer zoon? Heeft Uwe Genade zelve niets noodig?”

»Ik ben tevreden als hij slechts kan schitteren; de Heilige Maagd, die mij hoort, weet, dat ik iederen wensch heb opgegeven, behalve het geluk van mijn zoon,” sprak de Markgravin terwijl zij den Lombardijer van zich zond; — zij had er kunnen bijvoegen: »en elke ijdelheid behalve de moederlijke…”

Men zal haar de zucht, om tot zulken prijs met hem te schitteren, misschien vergeven, als men weet, bij welke gelegenheid een dosch dienen zou, die door zulke middelen moest worden aangeschaft.

Men heeft reeds uit de woorden van de Markgravin en van de haren begrepen, dat men Karel den Stouten wachtte te Trier. Hij kwam er met geen gering doel. Eene brandende begeerte zijner ziel hoopte hij er vervuld te zien. Nadat hij zich het hoofd zoo zwaar beladen had met de lauwerkransen der overwinning, wilde hij het ook nog gewijd zien door de gouden kroon der Koningen. Slechts één mensch op aarde had de bevoegdheid, hem dien dienst te bewijzen: de Keizer van ’t Heilige Roomsche Rijk; en Frederik III had beloofd, zich tot die daad te leenen. Sinds lang hadden het huis van Oostenrijk en de machtige Vorst van Bourgondië elkander wederkeerig het hof gemaakt, met wenschen en bedoelingen, die zij wederzijds doorzagen en aanmoedigden, maar waarvan de verwezenlijking