Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/341

Deze pagina is proefgelezen

XIV.
Verslagenheid der bondgenooten.


Op het uur der afgesproken samenkomst aan het huis van oom Aelbrecht, was Frits van allen het eerst daar, en vertelde aan den heer des huizes zijn onheil, wel wat beschaamd dat hij niets beters te bekennen had, maar toch getroost en bemoedigd door de wijze zelf waarop hij werd aangehoord, en vooral door de hoop die Aelbrecht in hem wist op te wekken. Deze had zelf geen groot vertrouwen gehad op hetgeen Frits zou kunnen verkrijgen, maar hij prees het in hem dat hij met geene andere wapenen had willen strijden, en te meer vertrouwen had hij op Luciaan, die niets behoefde te ontzien en die werkelijk eene goede kans zou gehad hebben, zoo de omstandigheden, als Don Abbondio ze noemde, niet tegen hem hadden samengezworen. Dit ver trouwen werd echter spoedig teleurgesteld. Luciaan trad binnen, en hoewel hij zich zelf meer meester was dan vroeger Frits, was het toch kennelijk uit den bitteren, snijdenden toon waarmede hij aanving, dat ook hij niet van eene overwinning te roemen had. — Welnu! heb ik u te veel gezegd van de kracht der flauwheid, — vroeg Aelbrecht met een zwaarmoedigen glimlach.

— Niets te veel, inderdaad! Met tien zulke flauwerts stem ik een leger van helden tot de nederlaag — met twee zulke flauwerts demoraliseer ik het cordaatste kabinet van Europa.

— ’t Is onbegrijpelijk! — riep Frits, hij heeft dus alles beloofd, aIles toegestaan…

— Integendeel, hij heeft alles geweigerd…

— Maar dan hadt gij toch het wapen uwer bedreigingen, sprak Aelbrecht.