Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/343

Deze pagina is proefgelezen

dat kan reeds niet meer baten, mijn vader weet de waarheid…

— Hij weet! dat gij de novelle hebt geschreven — riepen allen tegelijk — en hoe weet hij…

— Door mij… vergeef mij, ik… ik kon niet anders en Eva vermocht niet langer hare tranen te wederhouden.

— Arm kind, zei Aelbrecht meêwarig — hij heeft ook u in den strik zijner behendigheid gevangen…

— Neen, mijn vader heeft geen schuld, mijn vader is… onschuldig… ik alleen was… zwak of… schuldig als gij ’t noemen zult, ik zag hem lijdend, ongeduldig… en bovenal bedreigd… bedreigd door mijnheer Luciaan, door u, door Frits, door allen, ik kon hem niet lijdelijk zien… overgegeven in uwe handen, gij die zoo sterk zijt en hij zoo zwak… ik heb alles verraden.

— Hoe alles! riepen de mannen, en zagen allen op haar, de een met een schouder-ophalen, en de ander hoofdschuddend, de laatste, dat was Frits met een blik, die bewees dat hij deze zwakheid begreep en er haar te liever om had.

— Alles wat mij zelve aanging — hernam Eva kalmer.

— Onderneem dan ook samenzweringen met vrouwen! Ze zijn er te goed voor, zoo ze er niet te onvoorzichtig voor zijn riep Luciaan.

— Maar hoe nam uw vader het op? vroeg Aelbrecht.

— Dat is het verwonderlijkst van alles, hervatte Eva meer op geruimd, — hij vond alles goed…

— Uwe liefde tot uw neef.

— Noemde hij een ongeluk, en beklaagde mij, maar veroor deelde die niet…

— Uwe stoutheid om als feuilletonniste op te treden.

— Moedigde hij eerder aan dan die te misprijzen.

— Het gebruiken van den familienaam…

— Scheen hem eene vergefelijke malice. Meer ophelderingen begeerde hij niet, wilde ze zelfs niet aanhooren.

— Hij is nu meester van het terrein — sprak Luciaan. En ’t is nog ten laatste eene edelmoedigheid zoo hij de verantwoording op zich neemt van ’t geen eene minderjarige heeft gewaagd.