Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/344

Deze pagina is proefgelezen

— Zoodat! — hervatte Aelbrecht, die Luciaan wenkte Eva te sparen, ik dus nog de eenige blijf om mijne kracht te be proeven, ik wil zien — wat er met goedheid te werken is.

— O! zoo gij dat wildet, — zoo mijnheer Luciaan daartoe neigde, zoo Frits edelmoedig blijft, — ondanks iedere teleur stelling! wat mij dat verblijden zou — sprak Eva — de handen gevouwen opheffende en ieder van hen aanziende met eene bede in het oog.

— Welnu ja! lieve, dat willen wij allen, en ik zal er meê beginnen, — sprak Aelbrecht, de anderen wenkende dat men de raadpleging liever afbreken mocht om haar gevoel te sparen en haar tegelijk buiten ontwerpen te houden, die zij niet kon goedkeuren, en licht opnieuw in verwarring zou brengen. De anderen begrepen dien wenk en volgden dien, men bracht het gesprek op onverschillige onderwerpen, totdat Eva vertrokken zou zijn, die haar woord had gegeven om den avond door te brengen bij een der weinige kennissen — die zij nog aangehouden had. Zoo haast zij zich verwijderd had, hernamen de bondgenooten hunne beraadslaging, en vertelde Luciaan met hoeveel vermetelheid Don Abbondio de mogelijkheid had bestreden van een hernieuwd proces en van zijn meer dan hardnekkig ongeloof aan het bestaan van Katharina Darfillijn.

— Zoo zal ik tot hem komen met mijne nicht aan de hand, en in mijn bijzijn zal hij Margaritha’s dochter niet ver loochenen.

— Daarop heb ik hoop, zeide Luciaan, maar zie hoe wij toch ongelukkig zijn— door het veranderde uur van mijn bezoek bij onzen vijand, heb ik ook het uur, waarop ik mejuffrouw Darfillijn afspraak gegeven heb, moeten veranderen, dezen middag kome ik en vind haar niet t’huis, zij had mij eene volmacht beloofd die al genoeg schrik zou kunnen aanjagen in haarafzijn. Ik vroeg of zij niet een brief voor mij had achtergelaten; de bediende antwoordde ontkennend, en zag mij daarbij verwonderd aan… — een afzijn dat zeker toevallig was — is te meer jammer daar wij van nu aan zonder haar niet kunnen voortgaan.

— Hoe wenschte ik mijne zuster te zien, — zuchtte Frits zoudt gij niet oordeelen dat ik…