Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/345

Deze pagina is proefgelezen

— Gescheiden in zoo teêre jeugd, zou zij u niet herkennen, en dat kon een kwaden indruk geven; ’t is beter dat gij elkander niet het eerst onvoorbereid ziet — onder vreemden.

— Mijn ongeduld ook laat zich nauwelijks bedwingen — zei Aelbrecht …

— Tot morgen toch, wel hoop ik… morgen; na mijn onderhoud met haar geleide ik haar tot u …

En toch des anderen daags kwam Luciaan alleen. Xativa wees hem zonder aarzelen den weg, naar het onderaardsche kabinet van haar meester, met al het Hollandsch dat zij in hare macht had, verzekerend dat hij daar werd verwacht. Ware hij niet alleen geweest, nieuwsgierigheid en belangstelling zouden hem zeker met vroolijke drift de vreemdsoortige trap hebben af gevoerd, maar nu — in gedachten verdiept over eene pijnlijke teleurstelling die hij zelf had ondergaan en die hij ook nu een ander moest aandoen — liep hij dien langzaam af en wekte dus te meer het ongeduld van Aelbrecht op, die hem met zeker brandend verlangen had verbeid en die hem reeds aan den voet van de trap stond op te wachten.

— Alleen! — riep hij hem toe met eene stem die alle kalmte miste.

— Ik kom u de bewijzen toonen van Darfillijn\’s onschuld! sprak Luciaan ontwijkend, terwijl hij hem volgde in ’t kabinet.

— Waarom is Katharina niet met u! — vroeg Aelbrecht, die van zijn denkbeeld niet af te brengen was.

— Zij! … zij kon niet met mij mede komen…

— O! mijn God, ik had zoo iets verwacht — ziek — dood, wat is er — geen woord meer dat eene uitvlucht zij, mijnheer, zeg mij alles op eens. Vernietig mijne hoop met een dolksteek, maar, laat mij zoo niet langzaam doodbloeden…

— Ik heb niet noodig, eenige hoop te vernietigen, mijnheer, aan Katharina is .zoover ik weet niets kwaads overkomen, alleen… ik kon haar niet tot u brengen, want ze is niet meer te Amsterdam.

— Waarom niet, waar is zij dan?