Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/346

Deze pagina is proefgelezen

— Gisteren reeds was zij vertrokken — niets heldert mij op waarom — noch waarheen — onbegrijpelijk is het mij dat zij er mij met geen enkelen regel kennis van gaf, mij, dien zij haren eenigen beschermer had genoemd!

— Daar schuilt zeker boosheid onder of bedrog, — riep Aelbrecht.

— Dat kon zijn! … maar van welke zijde! Mevrouw Frevel die het jonge meisje met hartelijke liefde heeft ontvangen, en haar terstond hare woning aanbood voor zoolang zij die noodig kon hebben, zal wel niet uit zich zelve eene verlatene weeze die schuilplaats hebben opgezegd zonder haar gelegenheid te geven, zich onder andere bescherming te stellen — en Katharina zelve heeft zeker die vreemde keuze gedaan, want de kamenier — (de vrouw des huizes was voor mij nog niet zichtbaar) verzekerde mij dat hare mevrouw zich over die dame woorden had laten ontvallen, die allervreemdst klonken; zij schijnt aller zonderlingste manieren en gedragingen te hebben Zij heeft alle hulp en geleide afgeslagen, en is alleen vertrokken, gansch alleen, en te voet, en dat in eene vreemde stad, waar zij niemand kent. Later is een man die slecht Hollandsch sprak, haar koffer komen afhalen nevens eene cassette, het eenige wat zij bij zich had. Ziet gij, mijnheer — beschuldigen wil ik uwe nicht niet, maar die handelwijze is toch altijd… eenigszins onvoorzichtig en… zonderling…

— O! maar hier in Holland waar men altijd reeds vooruit veroordeelt wat slechts eenigszins ongewoon schijnt! — riep Aelbrecht met zekere bitterheid.

— Ik voor mij tracht naar meer onbekrompenheid van oor deel — zeide Luciaan, — alleen al ware Katharina Darfillijn het volstrekte tegenbeeld van hetgeen ik mij heb voorgesteld… al kon zij… schuldig zijn, toch moeten wij haar zoeken, toch is haar te hervinden voor ons allen van het hoogste belang.

— Dat is zoo waar, dat ik zelf! …

— Vergeef mij, mijnheer — ik, die haar ten minste van aanzien ken, mag, geloof ik, betere hoop voeden. Te slagen… Zij ook kent mij, en zij kan geene reden hebben mij te ontwijken.