Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/35

Deze pagina is proefgelezen

hiertoe altijd was verhinderd geworden en ter zijde gesteld door den rusteloozen en krijgszuchtigen gemoedsaard van den laatste, die hem altijd in oorlogen en en moeilijkheden wikkelde. Nu echter had hij zich eene poos rust willen geven; niet de rust des vredes — eene zoo vaste en zekere had hij niet kunnen dragen, — maar die van den wapenstilstand met zijn ouden vijand Lodewijk XI. Die rust had hij eerst gebruikt, om het kapittel der Vliesridders te Valenciennes bijeen te roepen, gedeeltelijk met het doel, om de talrijke verliezen, die de orde geleden had door het benoemen van waardige leden te herstellen; maar bovenal, om door die edele broederschap zijne aanspraken op Gelderland gewettigd te zien: er is elders gezegd, hoe hij tot die aanspraken kwam, en men begrijpt, dat het hem niet veel moeite kostte. zijn pleit bij de Ridders te winnen, daar zelfs de gevangen Hertog Adolf niet tot eigen verdediging werd toegelaten. Daarop had hij met voortvarende drift,. en met de snelheid van Cesar, die kwam, zag, en overwon, zich van het toegewezene meester gemaakt, en zooveel haast had hij toen om de nieuw aangeworvene bezittingen, met al zijne overige Staten onder een weidschen titel vereenigd te zien, dat hij de verovering van Friesland, die hem eene lichte taak ware geweest, tot andere tijden uitstelde, om zijne toebereidselen te gaan maken voor zijne grootsche ontweroen te Trier. Even te voren had ook de dood van den jongen Hertog van Lotharingen hem de volle vrijheid gegeven, om de vleiende verwachtingen, waarmede hij het huis van Oostenrijk streelde tot stellige waarheid te maken, zoo hij dat goedvond; en zijne verbintenis met Keizer Frederik had er door gewonnen in hechtheid; maar nog eene andere erfenis had Nicolaas van Calabrië hem nagelaten: rechten op Lotharingen te betwisten aan den Prins de Vaudemont, en, onder meer dienaren die in Karel’s dienst overgingen, den Graaf van Campo Basso. Wie zijne levensgeschiedenis kennen, weten, hoezeer beide hem nootlottig zijn geworden; maar het staat niet aan ons om daar op te wijzen; noch had de fortuin hem niet anders geschonken dan hare lachjes, en hij stond nu op het punt, om haar de vervulling van zijn hoogsten wensch af te dwingen!

Die wensch, de zucht naar het Koningschap, is in hem mis-