Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/351

Deze pagina is proefgelezen

daarin medevoeren, met al de gevolgen van dien, Don Abbondio, die altijd en alles vreesde, was wantrouwig van natuur en uit egoïsme kitteloorig en naijverig op zijne rechten — in welke angsten en moeielijkheden kon die hem niet verwikkelen, tot welke daden hem niet dwingen en drijven!… eene jonge, schoone vrouw… neen, hoe ook zijn goede smaak, zijn zin voor het bevallige zich somtijds zagen aangetrokken, dit legde hij zich op:ge ene jonge, schoone vrouw moest zijne echtgenoote worden. Maar dan toch eene vrouw die vroolijk, die levendig, die geestig was; wier vernuft het zout zijner conversatie kon worden, en de eenzaamheid van zijn huis vervullen als met, den geur eener fijne en kostbare specerij… Eene vernuftige vrouw — en met eene zulke — in de samenleving — of zelfs met haar samenleven — neen zeker, het denkbeeld reeds deed hem huiveren, en wij kennen hem te goed om het niet te begrijpen, In die aarzeling ware hij wellicht nooit tot eene keuze gekomen, zoo niet eene toevallige ontmoeting hem met mevrouw Frevel in kennis had gebracht. Zij was sinds zes jaren weduwe, schatrijk, zonder kinderen, in volkomen onafhankelijke positie, en zoo zij zich dus liet overhalen om met haar persoon een deel harer vrijheid en onafhankelijkheid wel te geven — was dat niet uit eenige baatzucht, en moest de persoon, wien zij dit gaf, wel zeker de oorzaak zijn waarom zij het gaf. Zij was zoo leelijk, dat haar bezit hem door niemand kon benijd worden, zoo weinig geestig of behagelijk, dat hij alleen behagen schepte in haar om het afzijn van die eigenschappen. Wij zullen ons herinneren, dat Eva eene ontdekking heeft gedaan, die ons recht geeft te gelooven dat hij met haar portret in de hand Lavater bestudeerde om van hare trekken tot haar karakter te besluiten, in zoover hij niet in de gelegenheid was, die waarneming in het leven te doen; maar hetgeen hem in haar bijzonder aantrok — hebben wij reeds genoemd: zij was beschaafd zonder overbeschaving, zij had een stillen en onberispelijken smaak, en zij had gezond verstand. Met koel gezond verstand — zonder hartstocht, zonder ijdelheid, zonder behaagzucht, begreep hij, was iedere positie houdbaar, en kon iedere zwarigheid, ieder verschil, — iedere verwarring zich zonder gerucht of scenes oplossen, en in evenwicht brengen, en