Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/354

Deze pagina is proefgelezen

Men begrijpt nu de verhouding van die beide personen tot elkander, en zonder vrees dat hetgeen tusschen hen voorviel niet door u verstaan zal worden, brengen wij u met hen samen. Na de gewone inleiding van een gesprek waagde Don Abbondio een zacht woord over zijne teleurstelling van den vorigen dag en voegde er als verontschuldiging voor zich zelven de reden bij, die hem een langer wachten had onmogelijk gemaakt. — Men kan zijn vrienden soms eene kleine teleurstelling niet sparen, zelfs met den besten wil! maar als men het in de macht heeft die zoo te vergoeden als ik geloof het ditmaal te kunnen doen, dan zouden weinigen zich te beklagen hebben, — sprak mevrouw Frevel, uiterst gevallig en eenigszins mysterieus. Don Abbondio schrikte een weinig; hij vond hare tegemoetkoming wat al te gul, hij vond noodig wat uit te wijken.

— In waarheid! eene vergoeding — ik doorzie niet wel, hoe… hernam hij.

— Dat kunt gij ook niet, of ge moest toovenaar zijn, of litver… chef onzer politie! — hernam de dame lachend.

— Ik bid u, mevrouw! wil een weinig duidelijk zijn, want ik verklaar u, ik begrijp niets — vroeg hij nu werkelijk nieuwsgierig en verwonderd.

— Nu dan, luister! ik zal u zoo aanstonds eene bloedverwante voorstellen, op wier wederzien gij niet had gerekend.

— Eene bloedverwante… van mij — riep Don Abbondio, nog meer verschrikt dan verwonderd, maar zich tot koele bevreemding dwingende — maar dat is onmogelijk, mevrouw! ik heb… — geene bloedverwanten meer dan mijn broeder en een neef, die — van ochtend nog bij mij is geweest.

— Toch wel! — hernam zij, — herinner u slechts…, die neef had immers eene zuster…

— Tot mijn leedwezen heb ik zekerheid van haar dood!

— Tot mijne vreugd kan ik u zekerheid geven van haar leven.

— Maar dat is onmogelijk, volstrekt onmogelijk… — bracht Abbondio met moeite uit — ik heb de overtuiging…

— Zie mijnheer, gij zegt dat zóó, of de terugkeer van uwe arme nicht u niet aangenaam zou zijn, — merkte mevrouw Frevel op met eene zekere scherpheid.