Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/357

Deze pagina is proefgelezen

— Maar die eigenschappen kunnen ook aan andere vrouwen behooren, dan juist aan eene nicht van mijne vrouw! glimlachte hij met eenige poging tot galanterie.

— Gij hebt gelijk — sprak zij, een weinig gevleid — maar toch…

— En zoo gij geene andere bewijzen hebt — ging hij voort beken ik een weinig verwonderd te zijn, dat gij voor zulke strikken gevangen wordt, eene vrouw van zooveel gezond verstand!

— Het is waar, — hernam zij weifelend… — ik deed misschien niet wijs, maar ziet gij, toen zij mij schreef, dat zij in het vaderland was weêrgekeerd, dat zij nooit had gekend, en hoe zij er keerde,— en hoe diep hare verlatenheid was, en hoe hare moeder haar verzekerd had, dat zij in mij eene vriendin zou vinden van goed beleid, die haar met raad en daad zou kunnen dienen, hare handelingen zou besturen in eene samenleving, waar zij zich vreemd zou gevoelen, toen, ik beken het, was mijn gevoel getroffen; hoe kon ik aarzelen, zou ik de verwachting een er afgestorvene teleurstellen, en van eene die zooveel geleden heeft!

— Ja, gij hebt gelijk; ik begrijp, dat eene speculatie op het zacht vrouwelijk gevoel zelden mislukt, en zelfs de verstandigste harer het eerst omgekocht is, omdat verstand en edelmoedigheid doorgaans samengaan…

— O! en als gij gezien hadt hoe gelukkig ik de arme maakte, toen ik haar kwam opzoeken in dat geringe logement, waar grove lieden haar grof behandelen, omdat zij haar zonder bescherming waanden… hoe zij mij vol innige dankbaarheid in de armen viel, toen ik haar verzekering gaf van mijne vriendschap, van mijne moederlijke zorge, toen ik haar niet noodigde, maar dwong, mij zonder uitstel te volgen en mijn huis niet weer te verlaten voordat zij zich door geheel hare familie zag erkend en aangenomen… O! zeker, gij hadt mijne handelwijze niet misprezen, al schijnt die u bij scherper toezien wat onvoorzichtig, wat onbedacht! hernam de weduwe, die hem volgaarne in zijn geloof aan hare zachtvrouwelijke eigenschappen versterken wilde.

Don Abbondio had haar onder dit spreken aangezien, of hij werkelijk met haar medevoelde, doch toen zij eindigde, schudde hij lachend het hoofd en zeide: