Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/358

Deze pagina is proefgelezen

— Maar gij zult mij toch toestemmen, dat eene jonge dame, die iets anders is dan eene avonturierster, gezorgd zou hebben dat zij in een goed logement kon ontvangen worden; dat het de werkelijke Katharina Darfillijn niet zou ingevallen zijn, zooveel omstandigheden te maken; dat zij zich rechtstreeks bij de vriendin harer moeder zou hebben aangemeld, overtuigd dat zij welkom moest zijn.

— Het is zoo, maar zij had mij nooit gezien… en hare bescheidenheid aarzelde, en mij dunkt, mijnheer, het woord avonturierster voor eene vrouw, die ik in mijn huis heb opgenomen, die ik mijne bescherming heb toegezegd, is toch wel wat hard!

— Als u dat zoo toeschijnt, neem ik het volgaarne terug, vooral daar ik zie, dat gij er niet zijt af te brengen. Ik zal zelfs te uwen gevalle doen, of ik alles geloof wat de dame goed zal vinden ons te vertellen; ik zal haar als mijne nicht omhelzen, als mijne bloedverwante behandelen tot dat…

— Tot dat?

— Tot dat gij zelve mij het tegendeel veroorloven zult.

— Het is er ver af, dat ik u eene vreemde als bloedverwant zou willen opdringen, maar toch, ja, ontvang haar eene wijle als zoodanig; ik heb haar gezegd wien ik wachtte; het lieve kind had zooveel schroom, zooveelopzien tegen deze ontmoeting…

— Met een oom? vindt gij daar niets vreemds in?

— Ja waarlijk! Maar ziet gij, op die wijze kunt gij het best uwe overtuiging vestigen, zonder haar eerst door eene pijnlijke terugwijzing gegriefd te hebben, als zij blijkt te zijn wat zij zegt.

— En als het tegendeel blijkt?

— Van is er immers zooveel niet verloren?

— Maar zal zij zich dan later niet beroepen op mijne herkenning?

— Weet ik dan niet, dat het afspraak was tusschen ons?

— Gij hebt gelijk, als altijd, mevrouw, en ik zal handelen naar uwe ingeving; laat ik dan nu eindelijk de schoone zien, die mij de eere doet zich mijne nicht te noemen.

Mevrouw Frevel verliet het vertrek, om Katharina uit het