Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/36

Deze pagina is proefgelezen

prezen, als de wensch der ijdelheid, die zich vergaapt aan een naam. En het is zoo, hij had van zijn vader Philips kunnen leeren, dat het werkelijk bezit der macht ontzaggelijker maakt dan een luidklinkende titel; hij wist bij ondervinding, hoe een Hertog geëerd kon zijn en te duchten onder gekroonde hoofden; hij zag in Lodewijk XI, hoe de Majesteit van een gezalfden Koning niet zoo sterk schittert in de oogen van Prinselijke onderdanen, om hen van opstand tegen zijn gezag en kabalen terug te houden; hij kon weten, dat zijne Gentenaars zoo min een Koning zouden ontzien als een Hertog, in de dagen van uitspattenden vrijheidszin; hij had moeten overwegen de onoverwinbare moeielijkheid, die er in liggen moest, om landschappen, even verschillend in zeden en in kleeding, als in spraak en staatkundige voorrechten, plotseling onder denzelfden staf te laten knielen, gelijkmatig te beheerschen naar dezelfde wet en eerbied te leeren voor een gansch vreemd gezag; hij moest begrepen hebben, dat een rustig Hertogdom en een bloeiend Graafschap een opperhoofd kalmer dagen geeft, en het heil van een volk beter verzekert, dan een Koninkrijk vol opstand en tweedracht; doch vooreerst is het heil der volkeren altijd het voorwendsel, maar zeker niet altijd het doel van de Vorsten in ’t algemeen, en van dezulken als Karel in ’t bijzonder; ten andere moest hij toch reeds zijne Staten regeeren, als een krachtig rijder zijn schichtig strijdros, den toom strak aangehouden en de knieën tegen de zijden gedrukt; en zeker moest de taak om zoovele halsstarrige hoofden naar denzelfden vorm te verkneden, een man als deze meer aantrekken dan afschrikken. Daarbij kon het niet vreemd zijn, dat een Vorst, die uiterlijke pracht en glans kende en gebruikte als middel om op de omringenden te werken, die al de voordeelen van zichtbare meerderheid volkomen wist te schatten, en de zedelijke meerderheid, die onzichtbaar is, slechts onduidelijk begreep, de begeerte opvatte, om van hen, wier gelijke, wier meerdere hij was in macht, in rijkdommen, in krijgseer, niet langer de mindere te zijn in rang, en dat de Hertog, wiens vriendschap de Koningen van Engeland afvleiden, hetzij ze York of Lancaster ten wapenkreet hadden; wiens macht en nabuurschap de schrik en de foltering waren van den Koning van Frankrijk wiens bondgenootschap