Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/360

Deze pagina is proefgelezen

de bekeering. Men begrijpt dus, dat het gevoel, waardoor mevrouw Frevel zeide tot haar getrokken te zijn geene aanstelling was, al ware dat dan ook met een weinig overdrijving voorgesteld; maar begrijpt men dan ook, welk een soort van mensch Don Abbondio zijn moest, dat hij zich door dit alles niet in ’t allerminst liet bewegen? Noch door de gelijkenis op zijne afgestorven vrouw, die hij toch had bemind, noch op zijne dochter, die hij zeide lief te hebben, noch door het belangwekkende van den hulpeloozen toestand dier weeze, door zulk een uiterlijk nog tiendubbel verzwaard, noch door die aantrekkelijke schoonheid, waarvoor geen idioot stomp zou zijn gebleven… maar neen, wij vergissen ons, hij scheen gansch niet onverschillig te zijn voor die schoonheid, integendeel toonde hij terstond daarvoor eene bewondering, eene verrukking, die uit zijne houding, uit zijne blikken sprak, al scheen hij zich ook moeite te geven om koele woorden te spreken, eene bewondering, die mevrouw Frevel welhaast opmerkte en waarvoor hij mevrouw Frevel zelve scheen te vergeten. In ’t eerst scheen het haar eenige voldoening te geven, maar hoe langer de bewijzen er van aanhielden, hoe meer ze sprekend werden, hoe minder hij er hare tegenwoordigheid bij gedacht, hoe meer eene zekere opwelling van spijt en van verdriet zich van haar meester maakte, waartegen zij tevergeefs redeneerde.

Toen men zich had gezet, hief Katharina een blik vol innige dankbaarheid op, eerst tot mevrouw Frevel en toen tot haar oom, en sprak met diep gevoel:

— Hoe mij dat ruste geeft en gelukkig maakt, mij door bloedverwanten herkend te zien en zulke bewijzen te ontvangen van hunne deelneming en goedheid!

— O! maar het is gansch niet noodig zich verwant van u te weten, om deelneming en goedheid voor u te hebben, zeide Don Abbondio — uw voorkomen, het belangwekkende van uw toestand, alles, alles brengt er ons toe om voor u te doen wat wij kunnen, en ieder ander zou hetzelfde doen in onze plaats…

— Maar toch… men neemt aan van verwanten, men weigert de diensten en de weldaden van vreemden! - sprak Katharina fier.

— In uw geval, allerliefste, moet gij zoo nauw niet zien, en is