Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/366

Deze pagina is proefgelezen

XIV.
De twee broeders.


Twee volle dagen verliepen zonderdat de bondgenooten iets van elkander hoorden of Don Abbondio ontrust werd door hen; op den ochtend van den derden dag zat onze schuchtere held rustig te ontbijten, Eva zat tegenover hem en schonk de thee. Er werd gescheld.

— Dat zal de krant wezen — sprak Eva, haar vader sterk aanziende, in de hoop een antwoord uit te lokken, dat aanleiding gaf tot een gesprek over een der punten die sinds de laatste dagen geheel hare gedachten vervuld hadden, zonderdat zij de gelegenheid had gehad er zich over te uiten.

Maar volgens gewoonte sneed Don Abbondio terstond den draad af, waaraan zij zooveel had willen vasthechten, door tot Willem te zeggen:

— Als het de krant is, Willem, breng hem dan hier.

Dit bevel was zijn ongeluk, want het maakte dat Willem naar de huisdeur ging om te openen en… het was de krant niet, maar het was een man, dien men niet gewoon was in dit huis te zien verschijnen, tegen wien de andere bedienden een doorgaand »niet thuis" als consigne hadden, dat aan Willem, den nieuweling, nog niet gegeven was, zeker omdat in de laatste maanden het geval zich niet had voorgedaan, en dien Willem dus terstond met veel beleefdheid binnenliet, zich alleen de vrijheid gevende hem even voor te gaan, de deur der kamer te openen en tot Don Abbondio te zeggen:

— Mijnheer! een heer, die zegt dat hij uwe’s broer is!