Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/367

Deze pagina is proefgelezen

— Ik… ik ben niet… ik… ik, ik… kan niet ontvangen… stamelde Don Abbondio, doodelijk ontsteld.

— Mijnheer is daar al! — sprak Willem, die niets van die ontsteltenis begreep, en werkelijk, Aelbrecht trad binnen, gekleed als gewoonlijk, donkere jas, zwarte das, witte halsboord, casimieren pantalon; ware zijne kleeding excentriek geweest, wellicht had de knecht geaarzeld, maar nu, een deftig, fatsoenlijk heer, die eenvoudig vroeg: »is mijn broer te spreken?" hoe kon een bediende hier aarzelen?

Het was dus te laat. Don Abbondio besefte het met eene soort van ontzetting. Wat Aelbrecht hem ook kon te zeggen hebben, hij kende voor zich geene pijnlijker marteling dan een uur door te brengen in het gezelschap van zijn broeder, dien hij vreesde, vreesde tot innerlijken haat toe, vreeze en haat die hij ondanks al zijne behendigheid moeite had niet door uiterlijke teekenen van antipathie te toonen; maar op dit oogenblik voelde hij toch dat het dringend noodig was, ze te verbergen onder zekere beleefdheidsvormen; de angst zelve gaf er hem kracht toe. Aelbrecht, die van den wanhopigen noodkreet tegen zijn binnentreden iets had gehoord, of althans reden had dien te onderstellen, geliet zich echter of hij niets begreep van den schrik en de ontstemming, die zijne verschijning moest te weeg brengen; ernstig doch zonder onwil beantwoordde hij den gehuichelden welkomstgroet van zijn broeder, kuste Eva, die naar hem toeging, even op het voorhoofd en hield eene wijle hare hand in de zijne gevat, wellicht om op die wijze te vermijden de hand aan te nemen, die Don Abbondio hem aarzelend toereikte en schielijk terugtrok, toen hij zag dat men dit gedeelte van ’t ceremonieel overtollig achtte.

— Eva! schuif die chauffeuse bij het vuur voor uwen oom sprak Abbondio, ons huis heeft niet al de comforts van het zijne, maar wij zullen doen wat wij kunnen om het hem toch zoo goed te maken als mogelijk is.

Eva gehoorzaamde haastig. Aelbrecht deed of hij de betuiging van goeden wil niet hoorde; alleen hij plaatste zich niet in, maar naast den zetel, met den rug naar den schoorsteen gekeerd, de rechterhand liet hij rusten op de borst tusschen de