Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/37

Deze pagina is proefgelezen

met vleierijen en aanbiedingen gekocht werd door den Keizer van Duitschland eindelijk moede was als Hertog te staan, waar het hun als Koningen vergund was te zitten. En waarlijk, er waren geringer Koninkrijken opgericht geworden, dan dat van Bourgondië wezen zou met al de Staten en landschappen, die het bevatte van de Lauerzee en West-Frieslands noordpunt af, tot op de Saône en de wijngaarden van Bourgondië toe. Een Koninkrijk van Bourgondië was zelfs met eens een vreemde naam in de geschiedenis der volken, schoon het bij een vorig daarzijn andere maar geene rijkere deelen had omvat; de wensch des Hertogs was dus geene zoo gansch buitensporige opvatting der eerzucht, en Karel de Stoute had niet zich zelf moeten zijn, zoo die niet in hem was opgekomen, zoo hij niet alle middelen, die hem ten dienste stonden, had aangegrepen, om dien vervuld te zien. Doch het was nog iets meer, dan de zucht om zich met Koninklijke Majesteit te omkleeden; ruimer en belangrijker ontwerpen waren er op gegrondvest; maar zij lagen nog verre, en bovenal trachtte hij ze te verbergen zoo goed hij konde, schoon hij beter de gave had zijne plannen door te drijven met de kracht van het zwaard, dan ze te verbloemen voor het scherpziend oog van omringenden, Uit zijn eigen mond zullen wij ze verstaan.

Zoodra de gewichtige samenkomst met den Keizer besloten was, zag de Hertog van Bourgondië uit naar het oord, waar zij plaats zou vinden. Hij dacht het eerst aan Metz, eene stad, die hem bij zijne plannen op Lotharingen tegelijk van dienst konde zijn; maar de goede burgers, die den aanslag van Hertog Nicolaas op hunne vrijheid niet te lichter vergeten hadden, omdat die mislukt was, dankten voor die gevaarlijke eere; en schoon Karel, half schertsend, hen op zijn geschut wees, als op den sleutel hunner stad, die hij in zijne handen hield, de bedreiging baatte zoo min als de belofte, dat hij alleen als vriend binnen hare muren wilde zijn; en schoon de Keizer zelf zijne tusschenkomst aanwendde, de vrije Rijksstad bleef volharden bij hare weigering, die echter in de zachtste woorden werd uitgedrukt, en vergezeld ging van aanzienlijke geschenken in goud en keurigen levensvoorraad, om den toorn van den geduchte door bewijzen van hoffelijkheid af te leiden. Welke