Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/371

Deze pagina is proefgelezen

Don Abbondio haalde de schouders op.

— Zooals ik zeide, ik ken mij zelven niet de bevoegdheid toe, de mate uwer schuld te wegen, alleen laat mij hetzelfde voorrecht, bid ik u, en geloof mij, zoo ik u zeg, dat ik mij niets te verwijten heb tegenover mijn neef, dat ik integendeel, zoo men rekenen kon onder verwanten, nogal eenige aanspraak zou hebben op zijne dankbaarheid.

Aelbrecht zweeg eene wijle, zag hem scherp en vast aan en sprak eindelijk als tot zich zelven:

— Er zijn dan werkelijk menschen, die zoo min een geweten hebben als een hart. Don Abbondio vond het onnoodig, die aanmerking te verstaan of op te vatten, hij kreeg een aanval van hoest en hij bukte om zijn foulard op te zoeken.

— Gij hebt alzoo besloten Eva’s hand niet aan Frits te geven, en waarom niet? — hervatte Aelbrecht koel na een moeielijk oogenblik van zelfstrijd, om niets anders te zeggen.

Don Abbondio kon of wilde aan Aelbrecht dezelfde reden niet geven, waarmede hij Frits verslagen had, het terrein, waarop hij dan komen zou, was te glibberig, toch was het de ware, hij was dus niet zoo terstond gereed met eene andere, die niet de ware was.

Hij liet tweemaal een hm, hm, hooren, zweeg nog een paar seconden, en scheen maar niet tot een antwoord te kunnen besluiten: eindelijk sprak hij na eene nieuwe aarzeling, en alsof het hem moeite kostte die reden uit te spreken:

— Omdat zij niet gelukkig zouden zijn! Aelbrecht werd gloeiend rood, een scherp ironieke glimlach plooide zich om zijn mond, zijne oogen vlamden, hij scheen op het punt om een hard en heftig antwoord te geven, dan hij weêrhield zich, schoon het aan de zenuwtrekkingen van zijn gelaat te zien was, met hoeveel moeite, en zeide alleen:

— Ah! is het dit!…

Daarop zweeg hij weêr en hervatte, nog meer kalm, hoewel met iets in de stem, dat van eene gemoedsstemming getuigde, die niet lang meer zulke kalmte zoude machtig zijn.

— Ik heb u eene vraag te doen; of gij besluiten kunt, Katharina Darfillijn recht te doen en haar voor uwe nicht te er-